Een gemeenschap (‘community’) is méér dan een markt. (1)

 

Voorwoord

De eerste versies van dit verhaal schreef ik in 1992. Toch is het nog in veel opzichten actueel. In sommige opzichten misschien nog wel meer dan veertien jaar geleden, toen Frits Bolkestein mij vroeg om eens een verhaal over communitarianism te schrijven. Ik was met hem in contact gekomen naar aanleiding van mijn brief ‘Onvrede over onbeheerste groei is geen xenofobie’ die NRC Handelsblad in september 1991 nogal prominent had afgedrukt. Tien jaar voordat Paul Scheffer het debat hierover zou ‘starten’, beschreef ik in die brief de maatschappij-ontwrichtende werking van het multiculturalisme: ‘Hele stadswijken worden geofferd op het altaar van het multiculturalisme, een restant van het maakbaarheidsgeloof’. Ik pleitte voor het behoud van een overkoepelende (en dus gemeenschappelijke) samenlevingscultuur als maatschappelijk richtsnoer én sociaal bindmiddel, ook in een modern land als het onze. De dag nadat die brief in de NRC had gestaan, werd ik gebeld door de secretaresse van Bolkestein: Hij wilde mij graag spreken. Wij hebben een paar gesprekken gehad in de lobby van het Amsterdamse Hilton Hotel. Hij vroeg toen of ik eens een verhaal wilde schrijven over ‘communitarianism’. Dat heb ik geprobeerd, maar gaandeweg werd het steeds meer een verhaal tégen ‘mondialisering’ (ten onrechte ook wel ‘globalisering’ genoemd). Die opvatting sprak Frits Bolkestein een stuk minder aan, en wij hebben sindsdien geen contact meer gehad.

Amstelveen, 30 november 2006.


Economie, de schaarsmaker

Gemeenschappen worden schaars in een maatschappij die kleine en grote gemeenschappen en hun onderlinge verbanden uitkleedt tot op hun louter economische functies. De mens mag dan van oorsprong een vrij sociaal wezen zijn, de homo economicus , inmiddels onderwerp van alle aandacht en beleid, is dat bepaald niet.

De kapitalistische consumptie-economie heeft geen boodschap aan gemeenschappen, alleen aan markten. Schaarste aan gemeenschapszin is dan ook niet slechts een onbedoeld neveneffect van een consequent doorgevoerd beleid dat gericht is op de optimalisatie van een vrije kapitalistische markteconomie, maar juist een produkt daarvan, net zoals bijvoorbeeld schaarsten aan andere waarden zoals natuur, schoon water, vruchtbare bodem, stilte etc. De markteconomie vereist dat alles een prijs heeft. Die marktprijs reflecteert echter de huidige schaarste, niet de toekomstige. Wat nog niet schaars lijkt, heeft geen prijs en kan dus onbegrensd worden verspild en vervuild.

Oorspronkelijk was economie niet meer dan schaarstekunde: een manier om tot een optimale verdeling te komen van schaarse middelen onder de mensen die daarover kunnen en willen beschikken. Dit oorspronkelijke hulpmiddel bij ‘the pursuit of happiness’ dankt haar grote succes aan haar goal displacement (vervanging van doel door middel), aan haar reken- en ruilmiddel (het geld), aan haar schijnbare rationaliteit (‘the fallacy of misplaced concreteness’), aan haar beperkte uitgangspunten (alles wat niet aanwijsbaar tot geld te herleiden is, telt niet mee), en aan het vermogen om als een soort kweekreactor haar eigen brandstof (schaarsten) te genereren.

Economie is niet langer een middel, maar tot doel geworden

Het verwisselen van het middel met het oorspronkelijke doel noemt men wel goal displacement, legde organisatie-adviseur L.J. de Wolff uit in een artikel over bureaucratie in het bedrijfsleven (Financieel Economisch Maandblad (FEM), februari 1993): ‘De middelen die worden gebruikt om vastgestelde doelen te bereiken, worden doelen op zichzelf’, schreef hij. ‘Een organisatie waar goal displacement zich in alle hoeken en gaten heeft genesteld, is zowel inefficiënt als ineffectief. Inefficiënt omdat er een heleboel activiteiten worden ondernomen die niet nodig zijn om de beoogde doelen te bereiken, […] ineffectief, omdat de activiteiten die nodig zijn om de beoogde doelen te bereiken niet worden ondernomen.’

Een gemeenschap die niet in staat is om haar doelstelling te omschrijven, neemt al snel haar toevlucht tot datgene waar iedereen het over eens is. De consumptiemaatschappij, het produkt bij uitstek van een kapitalistische markteconomie, als quick and dirty methode om kortstondige gevoelens van bevrediging te schenken ligt dan voor de hand als middel dat men bij gebrek aan beter tot hoogste doel verheft.

De weg naar een zo collectief mogelijke ervaring van gevoelens van medemenselijkheid, betrokkenheid, harmonie, tevredenheid en het liefst ook geluk, is veel lastiger aan te geven dan die naar materiële welvaart. De goal displacement door de economische theorie van het kapitalisme is zo goed geslaagd dat zij al succes kan claimen als het nog steeds de vraag is of mensen er ook tevredener door zijn geworden en dit oorspronkelijke doel door het middel zelf chronisch buiten bereik lijkt te worden geschoven.

Een pitbull is zo aardig als zijn eigenaar

Economie is helemaal om geld gaan draaien omdat het zo gemakkelijk rekent en ruilt. Geld is ook eenvoudiger te verzamelen en te beheren dan natuurlijk kapitaal, cultuur, beschaving of emoties. Men kan het vergaren zonder na te denken over wat men er eigenlijk mee wil. Geld is normloos en dicteert niet het gebruik dat men ervan moet maken: men kan er even gemakkelijk mooie als vreselijke dingen mee doen. Geld maakt onafhankelijk, zelfs van de eigen omgeving, en maakt zo extreme vormen van individualisme mogelijk. Bij gebrek aan beschaving, normen of morele remmingen, innerlijke of opgelegde, kan dit leiden tot hinderlijke vormen van kortzichtig ego sme. In verkeerde handen is geld zo vals en onvoorspelbaar als een pitbull.

De meest normloze vorm van economie is ook de meest succesvolle gebleken: het kapitalisme, waarbij de verdeling van schaarsten voornamelijk wordt overgelaten aan hen die in staat blijken om de meeste rijkdom te vergaren: het vrije spel van de economisch krachtigen dat de rijken rijker en de machtelozen armer maakt. Het economisch handelen, ontdaan van zoveel mogelijk overwegingen van morele of sociale aard, stelde mensen in staat om over meer geld te beschikken dan strikt nodig was voor hun overleving en tevredenheid.

‘Geen consumptie-kapitalisme zonder demos’

Naar analogie van het betoog van J.L. Heldring in NRC Handelsblad van 29 januari 1993 met betrekking tot het fascisme (‘geen fascisme zonder demos’) zou men kunnen zeggen dat een democratisch proces de beste voorwaarde is voor een consumptief kapitalisme, dat slechts streeft naar materiële welvaart als collectief doel.

Wie oog heeft voor de mateloze zelfoverschatting waarmee zij zich manifesteert, de hiërarchie, het elitairisme en de hang naar prestige, de concentratie van macht bij de leidsmannen, de welvaartssymbolen, de beloningen en privileges voor de leiders en presteerders en tegelijk de minachting van zwakkeren en niet-economische belangen, zal ook hierin overeenkomsten zien tussen het consumptie-kapitalisme en fascisme. Zij die het meeste voordeel hebben bij deze vorm van kapitalisme, gebruiken de massademocratie (=massaconsumptie) als alibi en verschonen zich gemakkelijk van ieder verwijtbaar gedrag.

De mogelijkheden tot onbegrensde consumptie en verspilling die ons economisch systeem biedt door geen prijs te stellen op onvervangbare natuur- en gemeenschapswaarden, is het ‘gebaar ten aanzien van de massa’s, die niemand in de twintigste eeuw nog kon negeren’ (Von der Dunk, NRC van 23-2-1993). De massa heeft in een steeds minder humaan wordende wereld alleen de vrijheid om keuzen maken uit een steeds toenemend en zich steeds vernieuwend aanbod van materiële verbruiksgoederen. Zij moet zich wel permanent in de schulden steken om mee te kunnen blijven doen.

De burgers zijn voornamelijk consumenten geworden, Zij onderscheiden zich voornamelijk met uitingen van materiële welstand: hun aanzien stijgt met de mate van hun consumptie. Veelverbruik is ‘in’ en soberheid is ‘uit’, want het zou de economie in gevaar brengen. Deze massa-hypnose maakt de leden van de economische elite (waarvan de maffia een opvallend exponent is) steeds rijker en machtiger. Hun produkten worden democratisch gekozen, zij zelf niet. Zij zonderen zich achter steeds effectievere verdedigingsmuren rond hun luxueuze woningen, appartementen en dacha’s steeds verder af van al te democratische contacten met de consumenten, de afnemers van hun produkten. Burgers mogen om de zo veel tijd gaan stemmen, maar dit heeft op de maatschappij veel minder invloed dan hun consumptiegedrag, hun onophoudelijk kiezen voor steeds vergankelijker consumptie-genoegens.

Heldring: ‘[…] als het juist is dat fascisme uit de (massa)democratie voortkomt, of, sterker, in feite een ‘democratische’ beweging is, dan blijft het een gevaar onder welke naam het zich ook aandient.’ Mij komt het voor dat het consumptie-kapitalisme zo’n democratische en gepopulariseerde vorm van fascisme is. De wolf zit in zijn schaapskleren achter het stuur van zijn lease-BMW en scheurt incognito door onze straten.

Economie is een kweekreactor

Materiële behoeften zijn eenvoudiger vast te stellen, op te wekken en te bevredigen dan emotionele, geestelijke of ideële. Met het streven naar materiële welvaart is politiek veel meer eer te halen dan tot een politieke doelstelling van de eerste orde verheven. Geluk en tevredenheid zijn in deze orde gedegradeerd tot (vrijwel onmeetbare) afgeleiden hiervan. Het idee dat materiële welvaart geestelijk welbevinden wel eens in de weg zou kunnen zitten, wordt als vaag en irrelevant weggewimpeld door de dealers van materiële consumptiegoederen.

Materiële welvaart werkt zo verslavend, dat zij andere manieren om geluk na te streven overwoekert. Er is vrijwel geen levensgebied meer denkbaar dat niet door het streven naar welvaart wordt gereduceerd tot economische factor. Als eenmaal aan de eerste levensbehoeften is voldaan, wordt het moeilijker om te bepalen wat verder nog kan bijdragen aan het menselijk welzijn. De markt voor surrogaten van geestelijk welbevinden ligt dan wijd open en de economie kan aan haar zegetocht beginnen.

Als alles in de economie heeft ook welvaart een prijs. Zolang men zich deze niet bewust is omdat men deze niet hoeft te betalen, zal men hem niet gauw te hoog vinden. Als (nog) geen economische waarde wordt toegekend aan natuurlijke kapitaalgoederen als schone lucht, drinkbaar water, vruchtbare bodem, stilte en sociale kapitaalgoederen als gevoelens van veiligheid, geborgenheid en saamhorigheid, wordt het verlies hiervan door de homo economicus ook niet als kosten ervaren.

Economen laten dit liever zo. Door het verlies aan natuur- en gemeenschapswaarden niet door te berekenen in de prijs van de welvaart, biedt de economie de mogelijkheid om de fictie van ‘toegevoegde waarde’ (uitgedrukt in geld) in stand te houden. In werkelijkheid verarmt de wereld ondertussen door waarden die voorgoed verloren zijn gegaan. Terwijl de voorraad aan geld toeneemt, is de bijdrage van het ‘meer dan genoeg’ aan de oorspronkelijke doelstelling (welzijn en tevredenheid) steeds geringer en uiteindelijk zelfs negatief. Het geaccumuleerde geld versterkt wel de economische machtsbasis en vormt ook weer de brandstof waarop de economische kweekreactor verder kan draaien.

Normloos

‘Economic theory cannot, of course, ever show us what we ought to do, but only what happens if we do certain things’, schreef Richard G. Lipsey in zijn Introduction to positive economics, mijn leerboek Economie in Leiden. Dit wijze voorbehoud is nooit populair geworden, want economen beroepen zich graag op harde cijfers dan op ‘vage’ overwegingen als tevredenheid, geluk, beschaving, cultuur en dergelijke. ‘[Dit zijn] morele oordelen en die zijn economisch niet relevant’, vindt Daniel Esty van het vrijhandelsgezinde Institute for International Economics (NRC van 27/2/1993).

Economen beperken zich niet tot datgene waarvoor zij zijn opgeleid, het berekenen van materiële consequenties van een maatschappelijk streven naar collectief welzijn. Nee, zij zijn zelf de wereldmanagers geworden die de richting van onze maatschappij mogen aangeven. Zij danken hun succes aan de mogelijkheid om mensen met een voortdurende bevrediging van hun materiële behoeften het gevoel te geven dat zij eigenlijk verder niets te wensen hebben en aan het aanzien dat materiële welvaart hiermee heeft gekregen.

Het maatschappelijk succes van het consumptie-kapitalisme maakte de economen zelf ook rijk en machtig. Dit is voor hen een aansporing om een economisch beleid voort te zetten dat de rijken nog rijker maakt, ook als de armen daarbij of zelfs daardoor nog armer worden. Hans Ykema schreef in het economenblad FEM van februari 1993 dat de Columbiaanse economie ‘goed draait’ en zelfs ‘de sterkste economie van Latijns Amerika is, ondanks de aanwezigheid van een groep armoelijders, van niet-bezitters, die op veertig procent van de bevolking geschat mag worden’ (!) Iedere keer als blijkt dat de volvoering van een bepaald free trade-scenario niet heeft geleid tot meer werk en betere levensomstandigheden voor de economisch zwakkeren in een bepaalde regio, is het steeds weer te laat om de klok nog terug te draaien. Jammer maar helaas.

Geef economen de kans en zij pleiten er zelfs voor om geen veilige tankers meer te bouwen, want ‘er gebeuren te weinig rampen om de grote bergingsfirma’s draaiende te houden’, zoals in de economische bijlage van NRC Handelsblad van 16 februari 1993 stond te lezen. Deze maand, februari 1993, zijn er al drie olietankers gestrand. De bergers kunnen weer even vooruit en wetenschapsredacteur Karel Knip van de NRC zal ons wel weer gaan vertellen dat het wel meevalt met al die olievervuiling van de wereldzeeën. ‘Het kan zo niet meer’, verzuchtte dr C. Aksaranan, voorzitter van de Thaise Industrie Federatie in een interview met FEM (januari 1993). ‘De Thais moeten gestopt worden. Geef je hen de vrije hand dan verwoesten zij het hele land!’ Er zijn ook nog verstandige economen…

Het gaat niet zo goed met de wereld, omdat moraliteit, sociaal-psychologie, idealisme, solidariteit en ecologie geen rol van betekenis spelen in de kapitalistische economie, tenminste zolang deze factoren niet tot kwantificeerbare kosten of opbrengsten leiden. Het collectief van knappe wereldeconomen slaagt er zelfs niet in om in hun deelgebied, de economie, orde op zaken te houden. De wereldeconomie verkeert in een chronische toestand van crisis en chaos. De gevolgen hiervan beperken zich niet tot de economie.

De wereldeconomische problemen zijn structureel van aard, niet omdat handelsbalansen bijvoorbeeld niet met elkaar in evenwicht zijn, maar omdat de grondvesten van de economische theorie en praktijk zelf zwak en beperkt zijn.

Economie draait om geld, maar geld is niet meer dan vertrouwen. Bij gebrek aan vertrouwen in het collectieve doel verliest geld zijn waarde en de economie zijn brandstof. Er blijken nog belangrijker dingen in het menselijk leven te zijn dan geld en welvaart, maar de economie kan in deze behoeften niet voorzien.

Economie voorkomt geen schaarsten

De economie signaleert pas het ontstaan van schaarsten als zich prijsvorming gaat voordoen, niet eerder. Zij levert in dat geval een methode om relatieve schaarsten tegen elkaar uit te spelen. Als instrument om het ontstáán van schaarsten (met name van niet-economische factoren) te vermijden, is zij ongeschikt.

Dit bezwaar heeft merkbaar ernstige consequenties: Bij een te groot vertrouwen in de mogelijkheden van een economische politiek en in de werking van de markt ontstaan schaarsten waar die eerst nog niet bestonden. Een markteconomie draait op de nieuwe schaarsten die zij zelf genereert; het beeld van de kweekreactor dringt zich weer sterk op. De schaarste voor de één is tenslotte de winstmogelijkheid voor de ander en er zullen dus steeds partijen zijn die belang ontlenen aan het ontstaan en voortbestaan van die schaarsten. Frisse lucht, schoon water, vruchtbare bodem, natuur en stilte zijn hiervan de bekende voorbeelden. Gemeenschapszin is als nieuwe schaarste nog relatief onbekend, terwijl het inmiddels toch al een economische factor van grote betekenis aan het worden is.

In de tijd dat mijn vader in zijn geboortedorp nog het water van de IJssel kon drinken, had de economie geen enkel belang bij het voortduren van deze paradijselijke situatie. Toen het rivierwater eenmaal zo vervuild raakte dat het niet meer te drinken was, ontstond er pas echt vraag naar drinkbaar leidingwater. Nu dit zo langzamerhand ook niet meer te genieten is, ontstaat er behoefte aan water uit ongerepte bronnen. Als ook die zullen zijn uitgeput, zal al het benodigde drinkwater eerst moeten worden geproduceerd. Alerte ondernemers kunnen dan profiteren van de door hen toegevoegde waarde. Het werkgelegenheidsaspect zal tegen die tijd het verlies van een natuurwaarde geheel doen vergeten. Een waterkartel zal, net als de OPEC, kunnen besluiten om telkens de produktie af te remmen als de marktprijs te laag dreigt te worden. Een voorbeeld als dit zou een dringende waarschuwing voor de gevaren van een louter economische politiek moeten betekenen. De schaarste aan drinkbaar en levenschenkend water is een illustratieve metafoor voor wat er gebeurt als te veel aan de vrije werking van de economische krachten wordt overgelaten.

De waanzin van veel economische ontwikkelingen staart ons in het gezicht. Als bijvoorbeeld de eigen omgeving ongeschikt is geworden voor vrijetijdsbesteding, ontstaat de behoefte aan reizen naar ‘ongerepte’ vakantiebestemmingen. De auto’s en vliegtuigen die hiervoor nodig zijn, veroorzaken nog meer luchtvervuiling en lawaai dan er al was, niet alleen in het land van vertrek maar nu ook in de vakantiebestemming. Zij die genoeg hebben van lange wachttijden bij de alpiene liften kunnen lawaai g gaan ‘heliskiën’ in Rusland of zelfs Chili. Toeristen nemen de nieuwe schaarsten met zich mee naar gebieden waar zij nog niet bestonden, verpesten daar de omgeving maar bevorderen wel de wereldeconomie.

Net als bij water, lucht, natuur en schone, vruchtbare grond zijn ook gezondheid, welbevinden en gemeenschapszin voor de economie pas interessant als zij schaars worden. Mensen gaan dan immers proberen om langs materiële weg het gemis aan sociale verbanden te compenseren. Tevredenheid is op zichzelf economisch oninteressant, het streven ernaar echter niet, mits mensen maar blijven denken dat hiervoor geld en veel spullen nodig zijn.

Gemeenschap is een gevoel…

Gemeenschappen ontlenen hun bijzondere betekenis aan gevoelens van saamhorigheid bij de leden, die gericht zijn op de gemeenschappelijkheid, op de kwaliteiten, de belangen en de continu teit ervan, los van direct individueel financieel of materieel voordeel dat men hierbij heeft. ‘Het warme wij-gevoel’, noemde economie-redacteur Sampiemon dit enigszins smalend (NRC, 25/2/1993).

Veel van de verbanden, structuren en organisatievormen, waarbij mensen hun collectieve belangen onderbrengen, kunnen kenmerken van een gemeenschap hebben. Dit is het geval als de waardering, die mensen voor hun sociale omgeving voelen, kennelijk niet in direkte relatie tot hun portemonnaie staat en uitingen daarvan spontaan voortkomen vanuit een gevoel van binding, loyaliteit en medeverantwoordelijkheid voor die omgeving. Een bedrijf of een vereniging kan net zo goed gemeenschapsgevoelens opwekken als een land, een stad, een dorp, een buurt of een geloofsgemeenschap. Gemeenschappen zijn de omgevingen waar mensen zich thuis kunnen voelen, waar ‘de irrationaliteit van emoties en intu ties, van de poëzie van het leven vorm krijgt’, zoals architect Bhalotra dit eens uitdrukte.

Gevoelens van betrokkenheid, saamhorigheid, toewijding en zelfs offerbereidheid kunnen mettertijd voortkomen uit een gemeenschappelijke ervaring, geschiedenis, taal, cultuur, godsdienst, levensverwachtingen en geluksopvattingen, verbondenheid met de omgeving, toeval, het lot, kortom al die dingen die mensen kunnen samenbrengen. Het zijn begrippen die strijdig zijn met de grondbeginselen van de economische theorie, die zich op lucratieve vormen van concurrentie concentreert.

Toback, de Belgische minister van Binnenlandse Zaken, benadrukte de noodzaak van onderlinge verbanden en betrokkenheid door een vergelijking te trekken met Ajax, dat alleen nog maar mee kan komen door topspelers van elders te betrekken: ‘Dan verlies je clubbinding en doordat je clubbinding verliest krijg je het cynisme en daardoor krijg je fenomenen als afreageren, frustraties en hooliganisme. Daarvoor hoef je toch geen groot filosoof te zijn’.

Gemeenschappen zijn niet maakbaar, want solidariteit en loyaliteit laten zich moeilijk organiseren. Zij zijn wel kapot te maken en het sociale weefsel blijkt dan moeilijk te repareren. Mits zij daartoe de tijd en de gelegenheid krijgen, ontstaan gemeenschappen in allerlei vormen, afhankelijk van de voorwaarden en omstandigheden die hun oorspronkelijke aanleiding vormden. Hun continu teit hangt niet in de eerste plaats af van de doelmatigheid van de formele instituties die zij ontwikkelen, maar met name van de informele banden tussen de leden onderling. Voor het gaandeweg ontstaan van een moreel gevoel van medeverantwoordelijkheid bij de leden van een gemeenschap is, zoals gezegd, gelegenheid en tijd nodig. Met name veel tijd en die hebben de ongeduldige economen en besuurders nu juist niet…

‘De oplossing ligt in het verband. Maar we weten nog niet hoe dat er uit moet zien. We staan in een stikdonkere kamer te kijken naar onze toekomst. We stoten onze hersens. Er komt een moment dat we het wel weten, zeker, maar nu nog niet.’ (oud-staatsecretaris Van der Reijden in de Volkskrant van 13 februari 1993.

…. terwijl de economie alleen maar ongeduldig rekent

In een maatschappij, die heeft gekozen voor het primaat van de economie, wordt dit soort spontane emoties en verbanden opgevat als rudimenten van niet meer ter zake doende menselijke behoeften. Bij gebrek aan aanwijsbare geldelijke opbrengsten en dus aan economische waardering zijn zij gedoemd om weg te kwijnen. Pas als een gebrek aan gemeenschapszin ‘onverwacht’ uitmondt in allerlei extra kosten voor de samenleving, bijvoorbeeld als opeens voor de meest normale maatschappelijke functies (zoals cultuur, beschaving, solidariteit en sociale controle) moet worden betaald of als zich een ‘verbijsterende’ toename van maatschappelijke misstanden voordoet, krijgen politici enige waardering voor de gemeenschap als bron en reservoir van menselijk welzijn.

Economische consequenties van menselijke emoties verklaren waarom deze ‘wetenschap’ (terecht wel eens een dismal science genoemd) zo slecht scoort met haar voorspellingen. Zo kan veronachtzaming van de waarde van informele gemeenschapsfuncties voorzienbare consequenties hebben. Alleen economen en zich op de economie concentrerende politici tonen zich iedere keer weer verrast.

Economische belangen en gemeenschapsbelangen kunnen met elkaar op gespannen voet staan. Wat goed is voor de steeds naar schaalvergroting, internationalisering en free trade strevende economie is vaak niet goed voor kleinere gemeenschappen en hun lokale industrieën. Wat goed is voor de gemeenschap speelt daarentegen vaak geen erkende rol in de economie. Gemeenschapszin kan zelfs schadelijk zijn voor de economie, want het levert schijnbaar niets op. Tevreden burgers in hechte, harmonieuze gemeenschappen zijn voor handel en industrie minder lucratief dan chronisch onvoldane, ontevreden zoekende, mobiele burgers die voortdurend bezig zijn hun aangeprate, onvervulde en vaak onvervulbare wensen te bevredigen met (steeds meer) spullen, (over)consumptie, reizen en ander vluchtgedrag.

Vervuiling van water, lucht, bodem en natuur, verdwijning van bossen, planten en dieren, verspilling van waardevolle fossiele stoffen en vernietiging van gemeenschappen zijn directe consequenties van kortzichtig economisch handelen.

(Wordt vervolgd in  Deel 2  en  Deel 3 .)

6 gedachten over “Een gemeenschap (‘community’) is méér dan een markt. (1)

  1. Ruud, dat was een prima link naar dat artikel van Thomas von der Dunk. Ik ben het vaak met hem eens. Amitai Etzioni was voor mij een autoriteit sinds ik in 1965 zijn ‘Modern Organisations’ las voor mijn keuzevak bedrijfseconomie aan de RU Leiden.
    Paul van Seters, hoogleraar globalisering en duurzame ontwikkeling, schreef in de Volkskrant van 5/12 jl een artikel onder de titel ‘Gemeenschapsdenken kan ook zonder spruitjeslucht’: "Etzioni is een uitgesproken progressieve communitarist en, anders dan Evelien Tonkens suggereert, is het gemeenschapsdenken niet het monopolie van Balkenende. [..] In de Volkskrant van 25/11 jl zag H.J. Schoo het gemeenschapsdenken als basis van een centrum-links kabinet van CDA, PvdA plus een derde partij, hetzij SP hetzij ChristenUnie. Veel verder ging Gabriel van den Brink in NRC Handelsblad, die het gemeenschapsdenken aanmerkte als verbindend element voor een kabinet van CDA, SP, Partij voor de Vrijheid (Wilders), ChristenUnie en Partij voor de Dieren. Deze opvallende herwaardering voor het gemeenschapsdenken bewijst dat dit gedachtegoed inderdaad niet langer wordt beschouwd als het monopolie van Balkenende of het CDA. [..] Door commentatoren is het gemeenschapsdenken vaak geassocieerd met spruitjeslucht en tegeltjeswijsheden.[..] Het progressieve gemeenschapsdenken blijkt het centrale thema in het recente boek van Etzioni, From Empire to Communityvan Etzioni."
    Prof. Van Seters hoopt dat formateur Hoekstra niet alleen oog zal hebben voor communitarisme als cement van de samenleving en (dus) van het nieuwe kabinet, maar ook voor de progressieve elementen van het gemeenschapsdenken, zoals verwoord door van Etzioni en anderen.

  2. http://www.howworldcan.be
    English: A total reconsideration of our society and way of life
    Français : Une totale remise en question de notre société et mœurs de vie
    Español: Un replanteamiento total de nuestra sociedad y forma de vida
    Nederlands: Een totale herziening van onze maatschappij en levenswijze

    Hoogachtend,
    Rémi Vandersmissen

Plaats een reactie