Door dat malle begrip ‘burgerjournalistiek’ is het noodzakelijk een open deur nog maar eens in te trappen. Wie geen journalist is, is geen journalist. Journalistiek is een vak, een beroep en vaak zelfs een roeping waar iemand zijn beroep van heeft gemaakt. Burgers kunnen timmerman zijn, of tandarts, loodgieter, advocaat, of wat dan ook, maar niet tegelijk journalist. Ieder z’n vak. Burgers zijn burgers, en alleen journalisten zijn journalisten. ‘And never the twain should meet‘, denk ik dan, met een verbastering van Rudyard Kiplings beroemde woorden.
Journalisten zijn opgeleid om te observeren en te doorgronden wat er in de maatschappij gebeurt en om dit vervolgens aan de burgers te vertellen. Om dit werk zo goed en betrouwbaar mogelijk te kunnen doen, moeten journalisten onafhankelijk zijn van invloeden die hun weergave van de maatschappelijke werkelijkheid kunnen kleuren en vervormen. Die invloeden kunnen voortkomen uit (groeps)belangen die niet altijd parallel lopen met de belangen van de maatschappij als geheel. Dat hoeft niet verkeerd te zijn, als het maar duidelijk is welke belangen welke invloeden uitoefenen op de journalistieke weergave van de maatschappelijke werkelijkheid. Misschien zou ‘journalist’ een beschermde titel moeten zijn, en zou een eed op de journalistiek een waarborg moeten zijn voor kennis, vakbekwaamheid, onafhankelijkheid en betrouwbaarheid. Nu worden die dingen uitsluitend in eigen kring door vakbroeders beoordeeld, met alle mogelijkheden van sektarisme en belangenverstrengeling van dien.
Journalisten noemen zich graag de waakhonden van onze democratie. Dat is deels terecht, maar er is geen objectieve manier om te controleren wélk deel. De bijzondere positie van de journalistiek maakt het mogelijk (en verleidelijk) om onder het mom van onafhankelijkheid in feite bepaalde belangen te behartigen.
Doorgaan met het lezen van “De i-burger als onmisbare tegenhanger van de journalistiek.”