De homo economicus van Frankenstein
De homo economicus is een personage uit de economische mythologie en bestaat in werkelijkheid niet. Hij is, net als het monster van Frankenstein, een laboratoriumprodukt, een mythisch, kunstmatig geconstrueerd wezen dat zelfs zijn eigen schepper bedreigt zodra het een eigen leven mag gaan leiden.
Het even mythische begrip ‘economische gemeenschap’ houdt ook een ontkenning in van het verschil tussen fictie en werkelijkheid. Het adjectivum ‘economicus’ duidt op een bepaald aspect van het menselijk handelen: zijn wens om zo min mogelijk offers te hoeven brengen bij streven naar de bevrediging van zijn materiële behoeften. Het besef dat het hier niet gaat om de gehele mens maar om dat deel van hem dat met materiële zaken tevreden is te stellen, is nog wel aanwezig.
De kennis van het begrip ‘gemeenschap’ is echter inmiddels zo gebrekkig geworden, dat men zich bijna niets completers meer kan voorstellen dan een ‘economische gemeenschap’. Het is een pars pro toto geworden en tegelijk een eufemisme dat moet verhullen dat de sociale, morele, ideële, culturele en alle andere aspecten van de gemeenschap door het economische worden verdrongen. Economie was oorspronkelijk een instrument van de gemeenschap, maar nu is de gemeenschap een instrument van de economie geworden.
De gemeenschap, de community, is voor de mens (en vele andere aardse levensvormen) een belangrijker gegeven dan voorstanders van een puur economische politiek bereid zijn om toe te geven. Na voldoende water, voedsel, gezondheid en familie is het misschien wel de belangrijkste voorwaarde voor menselijk welzijn. Alleen in een bekende en vertrouwde omgeving kan een mens in harmonie leven, wonen, werken en rusten op een wijze die een gevoel van welbevinden geeft.
Bij al het streven naar groei van de materiële welvaart heeft het belang van harmonie met de eigen leefomgeving zijn oorspronkelijke waarde verloren en is naar de achtergrond gedrongen. Hechte, harmonische sociale structuren in gemeenschappen zijn door onderwaardering en veronachtzaming steeds schaarser geworden. Het verlies aan saamhorigheid in gemeenschappen (dorpen, stadsbuurten, agrarische gebieden, landen en andere gemeenschapsvormen) verzwakt de kernkrachten die voor sterke interne verbanden zorgden. Het middelpuntvliedende ego sme komt ervoor in de plaats en versnelt het proces van desintegratie. Met het verdwijnen van de in iedere gemeenschap ingebouwde emotionele en informele buffers verliest zij haar weerstand tegen verstoring en uitbuiting.
Beschaving is een buffer en een regulerende factor
Een gemeenschap is mensenwerk, net als economie. Beide zijn vatbaar voor misbruik en zelfzucht. Van ‘homo economicus’ tot profiteur, van buurtbewoner tot vreemdelingen-hater, van supporter tot hooligan, van vaderlandslievende burger tot nationalist: zonder innerlijke of aangeleerde beschaving ‘il n’y a q’un pas’.
Beschaving is, net als vele andere cultuurvormen, in hoge mate plaatsgebonden. Terwijl mensen zich in hun eigen omgeving uit innerlijke beschaving, door sociale controle of door hogere pakkans bij normoverschrijdend gedrag nog wel beschaafd willen of moeten gedragen, vallen deze remmingen vaak weg buiten de eigen gemeenschap. De toenemende mobiliteit van forenzen, zakenmensen, toeristen en migranten brengt steeds meer mensen steeds vaker in omgevingen waarmee zij geen binding hebben. Vaak blijkt dan hoe weinig beschaving anonieme mensen in hun persoonlijke bagage meenemen.
Onbeschaafd gedrag tast beschavingen aan die daartegen niet langer bestand zijn. Ook hier is een multiplier aan het werk, die maakt dat mobiliteit uiteindelijk veel kan bijdragen aan desintegratie van gemeenschappen dan aanvankelijk lijkt. Deze schade kan lang verhuld blijven door het materiële profijt dat er tegenover staat.
Mobiliteit
Welvaart en mobiliteit zijn kinderen van de economische vooruitgang. Meer nog dan hun verwekker kunnen zij gemeenschappen afbreken. De economie vervangt gemeenschappen door kunstmatige economische regio’s, waarin mensen nog slechts kunnen functioneren als pionnen in een wereldwijd Monopoly-spel, welvaart maakt dat mensen gaan denken dat deze in hun primaire behoeftes kunnen voorzien en mobiliteit maakt deze regio’s onderling uitwisselbaar.
Veel van de huidige crises in de wereld zijn op de een of andere manier terug te voeren op de desintegratie en teloorgang van gemeenschappen en het verlies van de samenwerkende interne krachten, waarmee mensen nog zelf hun omgeving konden be nvloeden en crises konden bezweren. In zijn paniek kan de mens nu alleen nog maar rootless and aimless vooruit vluchten, een gevaarlijke toekomst tegemoet.
De nu snel uitstervende leef- en werkgemeenschappen beschikten over kernkrachten die men niet ongestraft had mogen ontbinden in hun economische vectoren: wonen in onpersoonlijke, onverschillige en uniforme woonwijken, werken op saaie industrieterreinen, uitrusten in fantasieloze recreatiegebieden, kopen in efficiënte supermarkten, leren in carri refabrieken, zich vermaken in commerciële vermaakscentra, cultuur beleven in gesubsidieerde of gesponsorde tempels, vakantie houden in plaatsen die steeds meer op elkaar en op de eigen omgeving gaan lijken, oud worden in onpersoonlijke tehuizen en zich verplaatsen tussen al die vervreemdende omgevingen langs jachtige, gevaarlijke banen in vervuilende en energieverslindende auto’s.
Is het dan vreemd dat er mensen zijn die met enige weemoed terugdenken naar hun vroegere gemeenschap, waarvan zij dan zeggen: ‘Wij hadden geen geld, maar wij hadden het goed, want wij hadden elkaar’? Vanuit economisch oogpunt is dit volkomen onzinnig en onproduktief: stel je voor dat iedereen er zo over zou denken!
Een handige econoom verdient altijd: eerst aan de handel in bestaande schaarsten en vervolgens in de nieuwe schaarsten die door zijn economisch handelen ontstaan. Neem bijvoorbeeld makelaar Cor van Zadelhoff, econoom in hart en nieren: ‘De mengvorm van wonen, werken en recreatie is naar mijn mening het echte antwoord op gezelligheid. Kijk maar eens hoe goed Amsterdam Zuid functioneert, in de buurt van het World Trade Centre en het Atrium. Iedereen is daar altijd heel enthousiast over; men wil er wonen, werken en winkelen. De mengvorm van deze drie functies vind ik daar uitermate goed geslaagd. En dat merk je niet in werksteden en slaapsteden.’ (FEM, januari 1993)
In 1971 heb ik als beleidsmedewerker op het ministerie CRM onophoudelijk (maar tevergeefs) gepleit voor deze mengvorm, maar op grond van economische overwegingen besloten de ambtelijke bureaucratie en de politiek om deze functies strikt te scheiden. De huidige mate van mobiliteit en vervreemding in oninspirerende slaap-, werk- en recreatiegebieden zijn een produkt van het economisch beleid van die tijd. De nieuwe schaarsten die hiermee zijn ontstaan. bieden weer gouden kansen aan project-ontwikkelaars, die nu weer ‘gezellige kantoren’ mogen gaan bouwen!
Iedere vorm van materiële behoeftenbevrediging brengt weer nieuwe schaarsten en nieuwe behoeften voort: aan bewakings- en veiligheidsvoorzieningen, fitness-apparaten, massa-toerisme, anti-UV-smeersels, geluidsisolatie, waterfilters, bodemsanering, luchtverversing, etc, zou lang niet zoveel verdiend kunnen worden als de economische vooruitgang niet zoveel nare consequenties en bijprodukten had.
Economie kent geen binding….
In een wereldbestel waarin de gezagsorganen het belang van economische optimalisatie, schaalvergroting, benutting van comparatieve voordelen en free trade blijven stellen boven niet-economische belangen van de aardse leefgemeenschappen, zullen deze plaatsmaken voor organisatievormen, die alleen naar hun economisch succes worden beoordeeld. Het feit dat zij geen warmte uitstralen en geen gevoelens van loyaliteit weten op te wekken, wordt gezien als een onontkoombare prijs die nu eenmaal voor de vooruitgang moet worden betaald. Zolang deze prijs niet in geld is uit te drukken, geldt deze consequentie als economisch irrelevant.
Wereldomvattende bedrijven en instellingen en hun zakelijk ingestelde managers zullen zich, zonder binding aan enige gemeenschap, nog slechts laten leiden door veranderingen in beurs- en wisselkoersen en prijs- en loonpeilen. Loyaliteit of solidariteit jegens enige gemeenschap kennen zij niet. Handel, passanten en kortparkeerders zullen de dienst uitmaken. De niet-economische belangen van burgers en hun gemeenschappen zullen geen rol meer spelen.
De kapitalistische markteconomie creëert een jungle met zó gevaarlijke tijgers, dat zij zelfs vanuit het verre Oosten gemeenschappen aan de andere kant van de wereld kunnen bedreigen. In deze wildernis groeien alleen nog groene bankbiljetten. In deze hel van beton, glas en asfalt bieden alleen nog airconditioned ruimtes verkoeling en bescherming tegen de ooit levenschenkende zon en atmosfeer, die echter inmiddels ook al tot een bedreiging zijn gemaakt.
De toenemende mate van migratie, die mensen naar het geld doet trekken, is ook een consequentie van economische ontwikkeling. Deze heeft er niet alleen toe geleid dat in grote gebieden in de wereld armoede is ontstaan en alleen maar zal toenemen, maar ook dat daar waar dit (nog) niet het geval was, eenvoudige levensomstandigheden als armoede worden ervaren. Ten bate van de economische groei in de rijke landen is hun materialistische lifestyle tot hoogst bereikbaar doel in het aardse leven verheven. Eerst aangelokt en vervolgens verblind stromen de armen naar het sterke licht van de welvaart in rijke landen. Daar worden zij dan eerst uitgekauwd en vervolgens uitgespuugd door de niets en niemand ontziende veelvraat.
Migratie vormt, samen met vele andere externe kosten van de economische bedrijvigheid, een element van de hoge prijs die gemeenschappen in rijke landen voor hun welvaart moeten betalen. Politiek en bedrijfsleven zien alleen de (tijdelijke) voordelen van een schijnbaar lage inkoopprijs van goedkope arbeid en niet het menselijk lijden en de verstoring van gemeenschappen die hiermee gemoeid zijn. De achterblijvers in de leeggelopen gemeenschappen in verre arme landen hebben het nakijken en de buurtbewoners van de grote steden in de immigratielanden moeten maar zien hoe ze het rooien met hun nieuwe buren.
Overal waar de integratie van grote groepen immigranten niet goed slaagt, ontwikkelt zich een wederzijdse verachting tussen nieuwkomers en oorspronkelijke bewoners. Hele gemeenschappen worden hierdoor uit hun verband gerukt. Dit leidt tot vervreemding van de oorspronkelijke bewoners met hun omgeving, tot hun isolement, vereenzaming en verloedering. Het onbehagen en de onrust die hiermee gepaard gaan, wordt gemakshalve als vreemdelingenhaat aangeduid, terwijl het aanvankelijk vaak slechts gaat om uitingen van (restanten van) gemeenschapszin, die tenslotte een goed en een fout gezicht kan hebben.
Vrijwel iedere Marokkaan zou in zijn geboorteland ook moeite hebben met ingrijpende verstoringen van het dorpsleven door een influx (het woord ‘invasie’ is inmiddels te beladen) van Nederlanders die hun eigen hebbelijkheden en onhebbelijkheden zouden meenemen en ook nog zouden verlangen dat iedereen hun taal zou verstaan.
De consequenties komen in ieder geval niet op rekening van de bedrijven die hebben geprofiteerd van onderbetaalde arbeidskrachten. De zwaarste last is, zoals vaak in zaken die in een gemeenschap spelen, niet in geld uit te drukken. Onbehagen wordt pas een factor van economisch (en dus politiek) belang als het leidt tot uitbarstingen die het economisch proces verstoren.
Integratie van bevolkingsgroepen is door de te haastige economische ontwikkelingen een schaars goed geworden, die op zichzelf weer tot economische activiteit leidt. In de emigratielanden is een bedrijfstak van mensenhandelaars en paspoortvervalsers ontstaan, terwijl zich in de immigratielanden hiervan het spiegelbeeld voordoet: de bedrijfstakken van belangenbehartigers, sociale advocaten en reclassering bloeien als nimmer tevoren. Veel mensen hebben inmiddels een groot belang bij een blijvende desintegratie van de gemeenschappen van vertrek en aankomst. Wederom zien wij een economisch proces dat zichzelf in stand houdt en niet zal streven naar een bevredigend eindresultaat waardoor het proces zelf ten einde zou lopen.
Alleen overblijfselen van gemeenschapszin in de emigratielanden kunnen nog een totale dijkbreuk van migratie voorkomen. Een rapport van de Internationale Organisatie voor Migratie van de Verenigde Naties meldt bijvoorbeeld dat de meeste Russen van emigratie worden weerhouden door een gevoel van patriottisme, verknochtheid aan hun verwanten en gevoelens van trots en verantwoordelijkheid jegens het vaderland. Nu er bijna een taboe rust op bepaalde vormen van gemeenschapszin in de immigratielanden, kan alleen nog die in de emigratielanden de zaak enigszins redden en erger voorkomen.
In veel landen is de multi-culturele samenleving, die er nu met zo’n haast tot stand wordt gebracht, niet meer dan een ondemocratisch (want ongevraagd en slechts economisch gemotiveerd), ondoordacht, slecht voorbereid en onbeholpen begeleid maatschappelijk experiment. Overal op de wereld, waar te sterk van elkaar verschillende culturen in een te korte tijd met elkaar werden vermengd, leidde dit proces tot desintegratie van gemeenschappen. Ieder sociaal experiment, dat op deze wijze plaatsvindt, leidt tot grote interne spanningen.
… en geen tevredenheid
Economie heeft de gedaante aangenomen van een onwrikbaar geloof in de mogelijkheid om mensen met geld en spullen tevreden te maken. Het neemt de chronische óntevredenheid van de fictieve homo economicus als uitgangspunt en biedt slechts een kortstondige tevredenheid die de economische continu teit niet in gevaar kan brengen. De kweekreactor moet tenslotte kunnen blijven draaien.
De malste consumptiegoederen zijn daartoe een even geschikt als iedere ander verslavend middel dat bij gebruik weer nieuwe vraag oproept. Tevredenheid bij de mensen zou bestaansrecht en de continu teit van de kapitalistische economie bedreigen: Als iedereen een CD-speler heeft en daarmee tevreden is, dan betekent deze marktverzadiging een ernstig economisch probleem, dat alleen met nieuwe produkten weer even kan worden verholpen: DCC en minidisk staan al klaar om door te breken.
Costa Brava-achtige toestanden in de bestaande populaire vakantiegebieden ‘dwingen’ de reisindustrie om verre, ongerepte gebieden te ‘benidormiseren’ en vol te plempen met hotels, zwembaden, sauna’s, fitnessrooms en bars. Nieuwe schaarsten aan natuur- en gemeenschapswaarden zijn weer het voorspelbare resultaat.Consequent economisch beleid brengt steeds weer zulke nieuwe schaarsten en bedreigingen met zich mee. De Europese Economische Gemeenschap, het wegvallen van grenzen en de vrije wereldhandel betekenen bedreigingen van lokale gemeenschappen en hun industrieën. Een serie artikelen in NRC Handelsblad over Noord-Spanje illustreerde dit op navrante wijze. Ook een Amsterdamse kapper zal nu moeten gaan vrezen voor een ‘unfriendly take-over’ door een ondernemende kapper uit Madrid.
Deze bedreigingen maken weer nieuwe economische maatregelen nodig: De Amsterdamse Kamer van Koophandel pleit al voor het versterken van de regio’s Amsterdam en Rotterdam, desnoods ten koste van andere Nederlandse regio’s die de afgelopen jaren zo nodig versterkt moesten worden in hun economische strijd tegen de Randstad! Het is alles strijd wat de klok slaat, en die klok mag met het oog op de grote economische belangen niet tot rust gebracht worden.
De god van de onbelemmerde markteconomie stelt steeds weer nieuwe eisen en verlangt onophoudelijk offers. Chronische ontevredenheid is zijn voornaamste drijfveer en dat van zijn volgelingen. Zelfs doorgaans trouwe aanhangers van andere religies verloochenen de wijsheid en matigheid van hun oorspronkelijke God en aanbidden de veeleisende, luidruchtige veelvraat, die met zijn stinkende uitwerpselen zo’n afschuwelijke janboel van de aarde maakt. Vol overtuiging prediken zijn discipelen het evangelie van de onbeperkte consumptie en verspilling. Missionarissen vliegen naar de verste uithoeken van de wereld en voeren handelsoorlogen om het geloof te verbreiden. De wereld wordt er niet prettiger en veiliger door.
Sociaal, humanitair en ecologisch beleid als bezemwagen van economisch beleid
Telkens als de gevolgen van puur economisch beleid onverdraaglijke proporties dreigen aan te nemen (en dus tot repercussies voor de heilige economie zelf zouden kunnen leiden), neemt men pas de maatregelen, die eigenlijk al in den beginne hadden moeten voortvloeien uit een beleid dat in de eerste plaats is gericht op het doel (voedsel, gezondheid, leefbaarheid en tevredenheid) en niet op het middel (economie).
Het is verbazingwekkend hoe slaafs ook gewetensvolle sociaal-democraten economische processen vrijwel autonoom laten plaatsvinden. Het sociale en humanitaire beleid, waarmee zij achter ontwikkelingen aanhobbelen in plaats van daaraan richting proberen te geven, maakt de zaak vaak alleen maar erger. De uit de hand gelopen mobiliteit, migratie, Europa, Schiphol en de IJ-oevers (om maar wat te noemen) zullen hier nog navrante voorbeelden van opleveren.
De gevolgen van de ongebreidelde import van ‘goedkope’ arbeid door het bedrijfsleven zijn inmiddels goed voelbaar. Het was een tragische omissie om vooraf hieraan geen voorwaarden te stellen en er alleen maar op te reageren met humanitaire maatregelen als ongebreidelde, want ongecontroleerde, gezinshereniging. Deze leidt alleen maar tot een nieuw sociaal probleem van grote omvang, want er zijn domweg te weinig banen, huizen, integratie- en opleidingsmogelijkheden voor de te grote aantallen nieuwkomers.
John Jansen van Galen schreef in Het Parool van 12 februari 1993 over de rol die economisch en politiek krachtige pressiegroepen spelen in het ‘perverse pact van vraag en aanbod’ in de gezondheidszorg. Daar leidt dit tot absurd dure medische zorg voor bepaalde groepen van patiënten in een tijd waarin door kostenbesparingen in de thuiszorg er niemand meer is die voor oma kan zorgen, waarin de zieken achter het Centraal Station op straat liggen en waarin miljoenen mensen door geldgebrek niet aan de meest primaire medische zorg toekomen.
Jacques Atali, president van de Bank voor de ontwikkeling van Oost-Europa, sprak in zijn rapport ‘Millennium, naar een nieuwe wereldorde’ daarentegen over een ‘sacraal convenant tussen de mens en de natuur, zodat de aarde blijft bestaan’. Bij zulke mooie woorden zou men bijna vergeten dat hier misschien alleen een econoom aan het woord is die zich zorgen maakt over verlies van zijn markt.
Bij gebrek aan een normatief principe op een ander vlak dan het materiële bestaat het grote gevaar van ontsporing van de maatschappij. Het vrije spel van de economisch krachtigen leidt tot een chaos in het aardse ecosysteem en de menselijke gemeenschappen. Het sociale, humanitaire en ecologische beleid, dat in iedere gemeenschap eigenlijk als locomotief had moeten fungeren, wordt slechts ingezet als bezemwagen om de misselijkmakende rotzooi op te ruimen.
Bij voortzetting van de huidige economische ontwikkelingen op wereldniveau zal de welvaartsverdeling alleen nog maar ongelijker worden. Woestijnvorming, bodemerosie, kaalslag van bossen, wanstaltige verspilling van fossiele stoffen, vervuiling en vernietiging van alles wat levensvormen kan voortbrengen en dragen zullen een mate van migratie tot gevolg hebben waar geen gemeenschap meer tegen bestand zal zijn. De bezemploegen zullen het werk niet meer aankunnen.
Eens zal men toch het paard van een doelgericht gemeenschapsbeleid vóór de wagen moeten gaan spannen in plaats van erachter. Een effectief bevolkingsbeleid, gericht op een drastische vermindering van de groei van de wereldbevolking en tegen economische migratie, zullen daar een belangrijke elementen van moeten gaan vormen. Verder zal men ervoor moeten zorgen dat de biologische draagkracht van alle delen van de wereld niet nog verder vermindert. Tenslotte zal men erop moeten toezien dat gemeenschappen de kans krijgen om hun emotionele drijfveren en vitale kernkrachten weer op te bouwen.
2 gedachten over “Een gemeenschap (‘community’) is méér dan een markt. (Deel 2)”