De markt is geen ideologie maar harde werkelijkheid – brief aan de Volkskrant – 2AUG1996

REDACTIE DE VOLKSKRANT                                                                                  AFSCHRIFT
Postbus 1002
t.a.v. Journaille

Amsterdam, 5 augustus 1996

De markt is geen ideologie maar harde werkelijkheid
(
Dirk-Jan van Baar in de Volkskrant, 2-8-1996)

Geachte redactie,

Een ideologie is het beginsel, het doel en de drijfkracht waarmee men een stelsel nastreeft en in stand wil houden. Zo kan ook het streven naar chaos een ideologie zijn die bij welslagen een nieuwe werkelijkheid oplevert, goedschiks of kwaadschiks. De ideologen zullen die werkelijkheid beschouwen als een beloning voor hun inspanningen. De nadelen en schaduwzijden vormen de prijs die nu eenmaal voor alles betaald moet worden, zij het vaak door anderen voor wie de ideologie oorspronkelijk ook niet was bedoeld. Dit maakt haar in de ogen van haar volgelingen alleen maar nóg doelmatiger en aantrekkelijker. Wij hebben dit niet gezien bij het communisme. De eerste tekenen van een soortgelijke ontwikkeling doen zich nu voor bij het soort kapitalisme dat blind op de optimaliserende werking van de geglobaliseerde markt vertrouwt.

De historicus Dirk-Jan van Baar kan vast beginnen aan een studie van deze interessante parallellen. Allerlei disciplines houden zich bezig met de toekomst maar een geschiedschrijver kan zich comfortabel bedienen van wijsheid achteraf, tenzij hij zich begeeft op het glibberige en onvoorspelbare pad van de economie. Dit doet Van Baar met zijn lofzang op de markt.

Ook de wens om het ordenend en verdelend vermogen van de markt ten volle te benutten, is wel degelijk een ideologie. De markt kan dan zelf normloos zijn, de beslissing om de samenleving over te leveren aan haar volle werking is dat bepaald niet. Overal waar het maatschappelijke darwinisme de wrede kop (weer) opsteekt, is de markt doelmatig gebleken. Waar vruchtbare grond als gevolg van ontbossing en erosie in vernietigende overstromingen naar de zee spoelt, waar drinkbaar water is vergiftigd en vervuild, waar de lucht niet meer veilig is om in te ademen en waar omgevings­herrie een ooit rustige omgeving onleefbaar maakt, daar kan de markt zich pas echt ontwikkelen. Daar kan immers eindelijk een prijs gevraagd worden voor zaken die ooit als vanzelfsprekend in overvloed voorhanden waren en alles wat niets met de markt te maken heeft en haar onbekommerde werking zou kunnen verstoren, is uitgeschakeld.

De kapitalistische markteconomie creëert in veel gevallen de schaarsten die zij vervolgens zo mooi en optimaal kan verdelen naar economische draagkracht. Als een kweekreactor maakt zij haar eigen brandstof: schaarste.

Economic theory cannot, of course, ever show us what we ought to do, but only what happens if we do certain things’, schreef Richard G. Lipsey in zijn Introduction to positive economics, ooit mijn leerboek eco­nomie. Dit wijze voorbehoud is nooit populair geworden. De economische theorie bood de aantrekkelijkheid van harde cijfers en meetbaarheid, die voor politici zo veel hanteer­baarder waren dan ‘vage’ overwe­gingen als tevredenheid, geluk, beschaving, cultuur en dergelijke. ‘[Dit zijn] morele oordelen en die zijn economisch niet relevant’, vindt Daniel Esty van het vrijhandelsgezinde Institute for International Economics (NRC van 27/2/1993).

Economen hoefden zich niet te beperken tot datgene waarvoor zij zijn opgeleid, namelijk het berekenen van materiële conse­quenties van maatschappelijke keuzen en maatregelen die zijn gericht op collectief welzijn. Nee, zij werden zelf de wereldmanagers ­die ons met veel abracadabra en wichelarij vertellen waar wij naar streven en wat mij moeten doen om dat te bereiken. Zij zijn de richting van onze maatschappij gaan aangeven, in weerwil van de vermanende woorden van enkelingen onder hen. Naar de woorden van niet-economen luistert helemaal niemand meer. Markteconomen danken hun succes aan de mogelijk­heid om mensen door voortdurende bevrediging van materiële behoeften het gevoel te geven dat er verder niets te wensen valt. Als dat geen ideologie is…

Het ­succes van de markteconomie maakte economen rijk en machtig. Dit betekent voor hen een aansporing om een economisch beleid voort te zetten dat rijken nog rijker maakt, ook als de armen daarbij nog armer worden. In het econo­men­blad FEM van februari 1993 schreef Hans Ykema dat de Columbiaanse economie ‘goed draait’ en zelfs ‘de sterkste eco­nomie van Latijns Amerika is, ondanks de aanwezigheid van een groep armoe­lijders, van niet-bezit­ters, die op veertig procent van de bevolking geschat mag worden’ (!)

Telkens als blijkt dat ­een bepaald free trade-scenario niet heeft geleid tot meer werk en betere levensomstandighe­den voor de economisch zwak­keren in een bepaalde regio, is het altijd te laat om de klok nog terug te kunnen draaien. Jammer maar helaas. De markt is volgens Dirk‑Jan van Baar een harde werkelijkheid, althans voor sommigen (lees: velen). Het verzachten van de darwinistische kanten van de markteconomie als vorm van hogere beschaving kan niet rekenen op zijn begrip en waardering.

Terwijl zelfs het door en door corrupte IOC na Atlanta tot het inzicht is gekomen dat de volledige uitlevering van de Olympische Spelen aan handel en commercie een tragische vergissing was omdat er onvoldoende draagvlak was bij overheid en bevolking, heeft Van Baar slechts oog voor de praktische, opportunistische en waardevrije kanten van de markt. Ook een historicus zou ook hedendaagse kranten moeten lezen.

Max van Rooy stelde onlangs in NRC Handelsblad vast dat de gemeente Amsterdam iets moois had gemaakt van het Spui en dat zij nu maar gauw het Damrak moest aanpakken. Zij zou daarbij ‘wurgend strenge bepalingen [moeten] maken hoe de commercie zich dient te gedragen’. Da’s mooi gezegd door iemand met wie ik het verder zelden eens ben.

De Wereldbank die als prediker van de vrije markt mede verantwoordelijk is voor massale armoede onder weerloze boeren, vissers en ambachtslieden, heeft een ideologische tegenhanger in de vorm van Oecumenische Ontwikkelingscoöperatie EDCS. Directeur Gijs van Maanen zei in een interview in de Volkskrant van vanmorgen (5-8-96): ‘[…] wat aan saamhorigheid verloren kan gaan, is met geld per se niet goed te maken’.

Een historicus als Dirk-Jan van Baar zou moeten weten waar het verdwijnen van maat­schappelijke dwarsverbanden toe kan leiden Hij zou tevens moeten beseffen dat de economische wetenschap (that dismal science, the science that isn’t) hier geen antwoord op heeft, gewoon omdat zij zich er niet mee bezighoudt. Politicologie wel, hopelijk.

Hoogachtend,
Robert van Waning

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s