Toelichting op de klacht bij de Raad voor de Journalistiek ivm verwijdering van reactie op het Commentaar van de Volkskrant.
(Reacties welkom.)
Datum : 27 Juni 2008
Betreft : R.Ch. Van Waning / de Volkskrant
Inzake : Censuur.
Motto : Kritiek op de pers moet niet alleen mogen, maar ook kunnen.
PLEITNOTA
Geachte Leden van de Raad voor de Journalistiek,
Deze klacht draait om een aantal vragen:
– Mag een krant zichzelf nog wel onafhankelijk noemen als zij zich stelselmatig leent voor behartiging van andere belangen dan het algemeen belang en kritiek daarop de mond snoert?
– Moeten journalisten zich niet net als alle andere actoren in het democratische bestel onderwerpen aan de checks and balances die de democratie gezond, en dus transparant, evenwichtig en rechtvaardig houden?
– Mogen burgers kritiek uiten op journalisten? Zo ja: Waar en hoe? En gelden daarbij nog andere dan wettelijke voorwaarden?
– Mogen achtergronden, bindingen en belangen die merkbaar van invloed zijn op de keuzen van onderwerpen en bronnen van een journalist en zelfs op zijn opinies daarover, betrokken worden in de beoordeling van zijn werk?
– Wordt de onafhankelijke journalistiek (en daarmee het publieke debat) niet bedreigd door te veel etnicisme (dat is de etnische variant van nationalisme)?
– Is een reactieruimte op de website van een krant een openbaar forum voor publiek debat?
– Is het verwijderen van oprechte meningen van zo’n publiek forum een ‘inmenging’ zoals bedoeld in het EVRM, en dus een inbreuk op de vrijheid van expressie en daarmee een typisch geval van censuur?
– Is een krant verplicht om open en eerlijk uit te komen voor haar signatuur en voor haar, doelstellingen op welk gebied en van welke aard dan ook, als en voorover die afwijken van de algemene en onafhankelijke journalistiek?
– Moet een krant niet in de eerste plaats verantwoording afleggen aan haar lezers?
– Is het consequent respecteren van ieders vrijheid van meningsuiting niet de beste manier om de journalistiek te laten controleren en verantwoording te laten afleggen? Op vraag 1. is mijn antwoord ‘Nee’, op alle andere een volmondig ‘Ja’. Dit zou ik graag allemaal willen toelichten als ik daartoe de tijd had. Meer concreet gaat het hier om de volgende vraag:
– Mag iemand Paul Brill, verslaggever, recensent, columnist en commentaarschrijver van de Volkskrant, op grond van zijn publicaties een lobbyist vinden en noemen, dus ook in discussieruimten op de website van zijn eigen krant?
Ook op deze vraag is maar één antwoord mogelijk, namelijk: “”Ja, natuurlijk.” Op een openbaar forum dat door een krant tot ieders beschikking wordt gesteld ten behoeve van publieke discussies over kwesties van algemeen maatschappelijk en politiek belang die door de krant zelf met een vrijmoedig eigen commentaar worden aangedragen, is er immers niets wat niet benoemd mag worden, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet.
“In zulke uiteenlopende staten als Turkmenistan, Zimbabwe en Moldavië worden de media onderdrukt of verboden, omdat de heersers meningsuiting verbieden die ingaat tegen hun eigen verhaal over hoe de dingen zijn,” schreef John Lloyd*), redacteur van The Financial Times op 30-11-2004 in de Volkskrant. Diezelfde krant onderdrukt meningen van burgers. Wat is eigenlijk erger?
Deze kwestie moet nu dringend worden opgelost.
De discussie over het verwijderen door de redactie van de Volkskrant van onwelgevallige (maar niet bedreigende of racistische) bijdragen aan reactie- en discussieruimten op de website van de krant zal blijven dooretteren zolang er geen duidelijke uitspraken worden gedaan over de al of niet rechtmatigheid daarvan. Gezien de reacties op willekeurige verwijderingen hopen veel reagerende en bloggende lezers dat de behandeling van deze klacht eindelijk klaarheid zal verschaffen. Ook de huidige Ombudsman van de Volkskrant, Thom Meens sprak die hoop in zijn column uit.
De Volkskrant heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat het naar eigen smaak en inzicht ‘modereren’ (matigen, beperken of zelfs helemaal te verwijderen) van onwelgevallige reacties en bijdragen geen inbreuk betekent op de vrijheid van meningsuiting van de auteurs. De opgegeven reden is dat hoofdredacteur niet alleen verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn krant, maar ook voor de inhoud van reacties en bijdragen van burgers op haar openbare (gratis) website.
Het gaat echter om uitingen van burgers over wie de hoofdredacteur geen enkele vorm van gezag heeft en die in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor wat zij schrijven. Zij zijn ingegaan op de open uitnodiging van de krant om mee te discussiëren op de daartoe bestemde plaatsen. Zij gedragen zich op die manier niet als ‘eigenaar van de krant’ maar zij zijn en blijven wel eigenaar van hun onvervreemdbare eigen meningen en van de uitingen daarvan. Eén van de vele vragen die hier aan de orde worden gesteld, is of zij niet het recht hebben om hun meningen zonder inmenging van de redactie te uiten zolang zij geen mensen bedreigen, zich racistisch uitlaten of er duidelijk alleen maar op uit zijn om een discussie te verzieken.
Waarheidsvinding, betrouwbare verslaggeving en integere, belangenloze opinievorming Volgens Elsbeth Etty*) zou de journalistieke definitie van ‘waarheid’ moeten luiden: “Waarheid is datgene wat autoriteiten en machthebbers voor het publiek verborgen willen houden.” Volgens veel mensen vormen ook journalisten een zelfstandige politieke machtsfactor, in verband met hun invloed op de publieke meningsvorming en de politieke besluitvorming. Mevrouw Etty liet dit buiten haar beschouwing. Zij verwees wel naar een weinig bekende internationale erecode van journalisten dat eerbied voor de waarheid en voor het recht van het publiek op de waarheid de eerste plicht is van de journalist.
Vereisten als onafhankelijkheid, ongebondenheid, betrouwbaarheid van bronnen, wederhoor en scheiding van feiten en meningen dienen allemaal om waarheidsgetrouw een werkelijkheid te beschrijven en te duiden die zo los mogelijk staat van persoonlijke bindingen, belangen en motieven van de verslaggever en dus niet een product is van diens regie, manipulatie, propaganda, reclame, overdrijving of juist bagatellisering.
Maar hoe kunnen wij burgers weten of een journalist die zorgvuldige waarheidsvinding wenst en ook daadwerkelijk nastreeft? Moeten wij daartoe geheel en al vertrouwen op de integriteit en waakzaamheid van diens collega’s? Of mogen burgers ook zelf een oordeel vormen over de vakkundigheid, geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van journalisten, net zoals wij dit doen bij onze leveranciers, personeelsleden, collega’s, tandarts, garagehouder en al die andere mensen op wier professionaliteit wij regelmatig een beroep doen en op wier betrouwbaarheid wij rekenen totdat die wordt beschaamd?
Parlementair verslaggever Jan Hoedeman schreef in zijn boek ‘De strijd om de waarheid op het Binnenhof: “Als de strijd om de waarheid wordt gestreden zonder dat de pers zich verantwoordt, onttrekt zij zich aan haar democratische plicht en knaagt zij aan het fundament van de persvrijheid.”
De pers blijkt echter maar heel slecht om te kunnen gaan met kritiek. Volgens Folkert Jensma*), oud-hoofdredacteur van NRC Handelsblad, wordt dit probleem dringender naarmate de rol van de journalist en ‘de media’ in het openbare leven in belang toeneemt. Dat voor veel burgers het onderscheid tussen de media en het openbare bestuur vervaagd is, zoals Jensma vaststelt, is niet zo wonderlijk als men bedenkt dat burgers zelden rechtstreeks en zonder journalistieke inmenging kennis nemen van wat politici en bestuurders te melden hebben. Die inmenging varieert van simpele filtering en selectie tot grondige journalistieke bewerkingen als duiding, kritische becommentariëring of zelfs ridiculisering en demonisering.
Er kon een forse scheefgroei ontstaan in de democratische verhoudingen omdat niet alle actoren kunnen en mogen beschikken over dezelfde middelen en mogelijkheden om de eigen opvattingen naar voren te brengen en de eigen belangen te behartigen door alle andere te bekritiseren. De lezer vormt wel de laatste zorg die krantenredacties hebben, meent Peter Vandermeersch*), hoofdredacteur van De Standaard. Daar moet dan maar eens verandering in komen.
Checks and balances: Burgers mogen journalisten kritisch volgen, controleren en bekritiseren. Sterker nog, zij behoren dat te doen.
Iedereen die vanuit welke positie dan ook invloed uitoefent op publieke meningsvorming en politieke besluitvorming moet ten alle tijde kritisch gevolgd en bejegend kunnen worden. Dit geldt ook voor de journalistiek, die zich dreigt te ontwikkelen tot een ‘potentieel politiek instrumenten’ en een ‘ware ‘opiniemacht’ dat de regering op een bepaald moment maatregelen is gaan overwegen deze ontwikkeling binnen de perken te houden.*) Ik weet niet wat daarvan terecht is gekomen.
“Vroeger zag je in de media terug wat er in de politiek gebeurde. Tegenwoordig is dat vaak andersom. Dat brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee,”merkte Jacques Wallage*), burgemeester van Groningen, op.
Ondertussen is iedereen het er ook over eens dat onverantwoordelijke journalistiek grote schade kan toebrengen aan mens en samenleving.
De media roepen voortdurend de politieke macht ter verantwoording, maar zijn ondertussen zelf ook een macht geworden die zich door niets en niemand ter verantwoording laat roepen. Volgens John Lloyd*), redacteur van The Financial Times, beschouwen journalisten zich als ‘de ware oppositie’, en dat terwijl zij niet dezelfde verantwoordelijkheden hebben als de echte volksvertegenwoordigers en zij juist voortdurend bezig zijn om het vertrouwen in het parlement te ondergraven. Lloyd beschouwt de ‘civic society’ – burgers die zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen voor hun samenleving – als enige remedie die de macht van de media kan intomen.
“Een politicus die langer mee wil, zal zich drie keer bedenken alvorens zich kritisch over de media uit te laten. Ruzie met de pers is iets wat maar weinig politici zich kunnen veroorloven,” schreef Mark Kranenburg van NRC Handelsblad. Media-advocaat Stefan Kalff*) vertelt hoe dat gaat: “Als je redelijk onverdachte kritiek uit, stijgt meteen een gebrul op en valllen termen als persbreidel. Dat getuigt van een angst die ik verdacht vind. [..] Een pers die zichzelf serieus neemt, kan ook tegen kritiek. Tegenwoordig wordt alles kritisch belicht, dus waarom de media dan niet?”
Maar wie controleert dan de ‘waakhond van onze democratie’? Volgens de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling*) vindt de pers nog steeds dat zij dat zelf wel kan doen. Maar waarom zou de vrije pers een uitzondering moeten vormen op de overal optredende ontwikkeling dat vrijwel alle beroepsgroepen in vrijwel alle domeinen publieke verantwoording zijn gaan afleggen? Volgens Otto Scholten*), directeur van het Persinstituut kan de journalist zich niet langer doof houden voor een samenleving die steeds kritischer wordt over het functioneren van de media:.””Verantwoording afleggen is een noodzaak geworden. Tot nu toe hebben de media daarbij als platform gediend. Nu zijn zij zelf aan de beurt.”
In een volwassen democratie kunnen burgers een actieve rol in spelen in het stelsel van checks and balances dat een democratie gezond moet houden. Zij zijn over het algemeen hoger opgeleid, beter geïnformeerd en ook mondiger en assertiever dan vroeger. Dankzij technologische ontwikkelingen beschikken zij ook over meer middelen en mogelijkheden om deel te nemen aan het publieke debat.
Door de journalistiek kritisch te volgen en waar nodig weerwerk en tegenspraak te bieden, dragen maatschappelijk betrokken burgers bij aan een zo juist en volledig mogelijke bericht- en verslaggeving, Zij beschermen de maatschappij op die manier ook tegen misbruik van journalistieke middelen en mogelijkheden ten behoeve van persoonlijke, commerciële, politieke of (nog erger) tribale of etnische belangen. Door kritisch kennis te nemen van journalistieke publicaties vervalt men bovendien niet in een goedgelovigheid die het vormen en uiten van een eigen mening in de weg staat. In artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat:
“Een ieder heeft recht op vrijheid van mening en meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid om zonder inmenging een mening te koesteren en om door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden op te sporen, te ontvangen en door te geven.”
In een leerboek over de pers uit 1959 stond: “De persoon mag alleen aangevallen worden – en dan met alle egards die men aan elke medemens, ook de tegenstander, verschuldigd is – wanneer het algemeen belang dit werkelijk onverbiddelijk eist.”*) Als de journalistiek zich echter op onsportieve en zelfs onrechtmatige wijze blijft verzetten tegen een actieve rol van gewone burgers in de politieke checks and balances, dan is dat een symptoom van de toenemende rivaliteit tussen beide partijen als het gaat om dominantie over het publieke debat.
Nobelprijswinnaar Amartya Sen*) heeft ons er minzaam op gewezen dat democratie geen westerse uitvinding is. In een artikel in The New Republic schreef hij over ‘government by discussion‘, dat is maatschappelijke besluitvorming na ernstige en serieuze discussie en uiteindelijk consensus van de bestuurden. Van onderop, dus, Dit soort openbare beraadslagingen bestonden al van oudsher, ook elders in de wereld. Tegenwoordig vormt het publieke debat de inhoudelijke kern van democratie en de basis voor pluralisme en tolerantie in een samenleving.
Verwijdering van een mening is een onrechtmatige inmenging in de vrijheid om die te uiten.
In de eerste grote rede die prins Willem van Oranje hield als lid van de Raad van State, in 1564, pleitte hij voor gewetensvrijheid als voorwaarde voor het bestaan van de latere republiek. Hij zei:
“”Hoezeer ik aan het katholieke geloof ben gehecht, ik kan niet goedkeuren dat vorsten over het geweten van hun onderdanen willen heersen en hen hun vrijheid van geloof en godsdienst ontnemen.” Er zijn journalisten die zich gedragen als de vorsten van onze tijd. Omtrent hun bindingen en loyaliteiten zijn zij echter een stuk minder transparant dan Willem de Zwijger, en zij maken dankbaar gebruik van hun vrijheid en onaantastbaarheid en ook van hun middelen en mogelijkheden om te heersen over de gewetens, opinies en uitingen van hun onderdanen.
“Democratie is het verhinderen dat heersers tirannen worden,” schreef de betreurde Thijs Wöltgens*) Naast deze negatieve definitie plaatste hij een positieve: “Democratie is de heerschappij van het goed geïnformeerde volk”.
Algemeen toegankelijke reactieruimten zijn publieke platforms voor maatschappelijk debat
Een reactieruimte op de website van een landelijke krant is een publiek en openbaar forum bij uitstek. Iedereen mag daar immers deelnemen aan discussies over actuele kwesties van algemeen maatschappelijk belang die met een commentaar namens de hoofdredactie aan het publiek worden voorgelegd. Zo’n webforum is een nieuw en inmiddels onmisbaar onderdeel van het publieke debat, de de voorloper en terugkoppeling van politieke menings- en besluitvorming. Als daar geen vrijheid van meningsuiting bestaat, waar dan wel?
De universele mensenrechten zijn op zo’n publiek forum onverkort van kracht. De voorwaarde dat men in zijn uitingen niet nader omschreven belangen van medewerkers van de Volkskrant niet (‘onevenredig’) mag schaden, mag men negeren voorzover die in strijd is met artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM), artikel 19 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 7 van onze Grondwet.
Wat kan zo’n reactieruimte op de website van een landelijke krant trouwens anders zijn dan een publiek en openbaar platform voor maatschappelijk debat? Een applausmachine voor de hoofdredactie? Een onderonsje voor kritiekloze meelopers van de forum-en internetredactie? Een omheinde gemeenschap waarover anonieme redacteuren de baas mogen spelen en mogen bepalen wat anderen denken en schrijven? Ik dacht het niet.
Een landelijke krant ontleent haar democratische legitimiteit juist aan het publieke, openbare en democratische gehalte van haar discussieruimten. Die vormen namelijk de enige manier waarop een krant zich onvoorwaardelijk en zonder poespas van moeizame procedures blootstelt aan kritiek van het publiek en zodoende verantwoording aflegt voor de wijze waarop zij haar werk doet en de publieke meningsvorming en de politieke besluitvorming beïnvloedt.
De vice-president van de Raad van State, Herman Tjeenk Willink*) noemt de pers een institutie, die net als de staatkundige instituties in dienst staat van de democratie, waarbij het vrije woord als centrale waarde staat. De pers “informeert de burger en de staatkundige instituties, draagt bij aan opinievorming en voedt zo het politieke debat.”
Soms wenst men dat de censurerende grondrechtenschenders van de Volkskrantredactie hun eigen krant wat beter zouden lezen en ter harte nemen. Onder de kop “Niet de staat bepaalt wat onnodig kwetsend is” stond daarin op 30 mei jl een opiniestuk van VVD-leider Mark Rutte. Hij schreef: “Wie vrij kan denken en vrij kan spreken, is een vrij mens. Als de mensen van een land vrij zijn, dan pas is een land vrij. Dat is de essentie van de vrijheid van meningsuiting en de kern van onze democratie. [..] Alleen al het gevoel niet alles te durven zeggen of schrijven, is een feitelijke inperking van de vrijheid van meningsuiting. [..] Want wie bepaalt wanneer iets ‘onnodig kwetsend’ is? De staat? Dat kan niet de bedoeling zijn. [..] Is er dan geen enkele beperking aan de vrijheid van meningsuiting? Jawel. Die vrijheid wordt achteraf begrensd door de wet, bijvoorbeeld als het gaat om oproepen tot geweld. Maar vooraf is er alleen de persoonlijke verantwoordelijkheid.” Als zelfs de staat niet mag bepalen wat ‘onnodig kwetsend’ is, dan komt dat recht al helemaal niet toe aan de Internetredactie van de Volkskrant.
Volgens prof. Egbert Dommering*), mogen teksten best onsmakelijk, onfatsoenlijk en schokkend zijn, als het maar binnen de marge van het publieke debat valt en zolang ze niet aanzetten tot geweld tegen personen. Daar ligt de grens. Ook Elsbeth Etty*) wees er gisteren (26 juni) maar weer eens op dat het politieke debat soms op scherpe en polemische toon gevoerd moet worden, en in ieder geval mág worden. Zij citeerde Mirabeau die aan de vooravond van de Franse revolutie had gezegd dat de vrijheid van meningsuiting de grondslag vormt van álle vrijheden.
Elsbeth Etty benadrukt dat polemisten, cartoonisten, pamflettisten of columnisten met hun scherpe uitingen niet de vrijheid van anderen kunnen en mogen beperken, maar dat alleen de overheid eventueel beperkingen van grondrechten kan opleggen als het gaat om de vrijheid en veiligheid van mensen te beschermen. De grens van de vrijheid van meningsuiting ligt bij bedreigingen en het zaaien van haat tegen bevolkingsgroepen. Het viel trouwens op dat Elsbeth Etty In haar hele stuk met geen woord rept over het aandeel van burgers in het publieke debat..
Achtergronden, loyalteiten en belangen van journalisten zijn relevant als en voorzover zij van merkbare invloed zijn op hun selecties van onderwerpen en bronnen en en hun opinies daarover.
Behalve door commercialisering worden de democratische legitimiteit van de pers en haar journalistieke ongebondenheid, onafhankelijkheid en betrouwbaarheid aangetast door bindingen en belangen van allerlei aard. Dat de pers ‘without favour’ zijn eigen prioriteiten kiest, is een zorgvuldig in stand gehouden mythe. Journalistieke keuzen zijn vaak niet waardenvrij, en zelfs niet altijd in het algemeen belang..
In zijn column ‘De band tussen lezer en krant’ van 14 juni jl schreef Thom Meens, Ombudsman van de Volkskrant: “Absolute openheid is in het internettijdperk een vereiste, wat volgens Jane Singer* ook betekent dat een journalist die een reportage maakt in een kankercentrum, moet melden wat zijn eigen ervaringen zijn met kanker. En wie een belang heeft bij iemand die hij beschrijft, moet dat in het artikel melden. Alleen dan weet de lezer hoe hij het artikel moet beoordelen.” Thom Meens is een roepende in de woestijn. Over achtergronden, loyaliteiten, belangen (en helemaal over de verstrengelingen daarvan) wordt in medialand nog steeds erg schimmig gedaan.
Op websites als http://www.parlement.nl en http://www.overheid.nl is alle relevante informatie over politici en parlementariërs te vinden, maar achtergronden etc. van journalisten, redacteuren, columnisten en recensenten (zelfs die van de Publieke Omroep!) lijken wel staatsgeheim. Als een lezer, kijker of luisteraar daar een opmerking over maakt, dan wordt die domweg niet afgedrukt of blijkt die plotsklaps te zijn verwijderd. De door de redactie verwijderde reacties op het Commentaar van de Volkskrant waren mede ingegeven door een groeiende ergernis over propagandistische journalistiek van deze krant. Deze wordt niet bedreven door verslaggevers maar door columnisten en (soms zelfs anonieme!) lobbyisten en belangenbehartigers* die onder het motto ‘the network is the message’ hun agitprop mogen bedrijven op de Forumpagina.
Etnicisme bedreigt de onafhankelijke journalistiek, en daarmee ook het publieke debat en uiteindelijk de democratie zelf.
Etnische bindingen en loyaliteiten beperken in de journalistiek niet alleen de keuze van medewerkers en columnisten, maar ook die van onderwerpen, van meningen daarover en tenslotte zelfs van wat nog toelaatbaar wordt geacht in reacties van lezers.
Als Piet Hagen*) zich in zijn rubriek ‘De krant achteraf’ van 20-02-2004 afvraagt hoe de verhalen over die Iraakse massavernietigingswapens zo opgeklopt konden worden, dan moet hij het antwoord ook in journalistieke gelederen zoeken. Veel journalisten zijn inderdaad goedgelovig geweest, maar er waren er ook die bewust aan de hetze, misleiding en agitprop hebben meegewerkt. En dat gebeurt nu wéér, maar nu tegen Iran.
Als boeken als ‘Beyond Chutzpah‘ van Norman Finkelstein en ‘De Israël Lobby’ van John Mearsheimer en Stephen Walt in de Volkskrant worden afgekraakt door respectievelijk Anet Bleich en Paul Brill, dan vallen zulke voorspelbare recensies niet onder onafhankelijke journalistiek. Hoe kan men nog weten of iets werkelijk ‘broddelwerk’ of juist ‘voortreffelijk” is als recensies doorgestoken kaarten zijn? Toen ik eens een kritische e-mail over bevooroordeelde recensies schreef aan de boekenredactie kwam mij dit te staan op een scherpe reprimande van de chef zelf. Zij vond mijn mening ‘hoogst ongepast’.
Vriendjesjournalistiek, netwerkjournalistiek, eigen-volk-eerst-journalistiek, zelfs corrupte journalistiek, het blijft allemaal één groot taboe zolang daarop geen kritiek mag en kan worden geleverd. Dictatuur begint met het onderdrukken van kritiek, maar eindigt ook daardoor.
Als de willekeur regeert, is machtsmisbruik onvermijdelijk.
Het boekje ‘In Dubio’ van filosoof Rob Wijnberg*), opinieredacteur van NRC Handelsblad, zou verplichte literatuur moeten zijn voor alle redacteuren die niet met hun tengels van andermans opinies kunnen afblijven. Volgens Wijnberg is een verbod op uitingen een vorm van gedachtebeheersing die duidt op een wil tot macht. Hij noemt de vrije expressie de ‘levensvoorwaarde van een democratie’ en hij is dan ook geen voorstander van het strafbaar stellen van allerlei vormen van belediging, kwetsing en godslastering. Iemand hoeft dan namelijk alleen nog maar te beweren dat hij gekrenkt is om een ander het zwijgen te kunnen opleggen.
Dit laatste is precies wat regelmatig gebeurt in de reactieruimte onder het hoofdredactioneel commentaar op de website van de Volkskrant: Als iemand iets schrijft wat een medewerker van deze krant niet bevalt, dan wordt die mening gewoon verwijderd. De redactie gaat daarna gewoon door met (bij voorbeeld) het publiceren van het soort opinies waartegen de kritiek gericht was. Dat is oneerlijk en in strijd met de letter en geest van de democratische rechtsstaat.
Rob Wijnberg noemt in zijn boek ‘scheefgegroeide machtsverhoudingen’ als oorzaak dat het bestaan van een bepaalde vrijheid niet automatisch de gelegenheid met zich meebrengt om die vrijheid ook daadwerkelijk uit te oefenen Echter: “Juist in de politieke arena, waar gedachten met gedachten worden bestreden, en argumenten tegenover argumenten worden geplaatst, zijn ‘bedreigende’ of ‘radicale’ ideeën het minst gevaarlijk.”
Als men kritiek de mond snoert, houdt men niet per definitie de waarheid over.
Het consequent respecteren van de vrijheid van meningsuiting is de beste manier om de journalistiek met kritiek te confronteren en verantwoording te laten afleggen.
In hun artikel ‘Zes manieren om de journalistiek ‘aanspreekbaar’ te maken’ (de Volkskrant, 26 april 2005) schreven Claude-Jean Bertrand en Thijs Jansen dat de Nederlandse pers met haar geringe bereidheid tot het afleggen van verantwoording bleek afsteekt tegen gewoontes in andere landen. De Nederlandse journalistiek zou volgens hen aanspreekbaarder worden als zij haar zelfregulering versterkt en bewust de confrontatie zoekt met elkaar en met lezers, luisteraars en kijkers. Daarbij moet zij niet bang zijn om zichzelf de maat te (laten) nemen.
In tegenstelling tot deze en vele andere auteurs maar mét oud-columnist prof. Cees Schuyt*), Hans Wansink*) en ongetwijfeld veel burgers ben ik van mening dat men een ingewikkelde codificatie (en de vrijwel onuitvoerbare controle en handhaving daarvan) kan vermijden door de journalistiek in de eerste plaats verantwoording te laten afleggen aan de burgers. De enige manier waarop dit kan gebeuren is door consequent de vrijheid van meningsuiting van burgers te respecteren, om te beginnen in de eigen brieven-, discussie- en reactierubrieken
NOTEN.
Elsbeth Etty, columniste van NRC Handelsblad, over ‘waarheid’:
De journalistieke definitie van ‘waarheid’ zou moeten luiden: “Waarheid is datgene wat autoriteiten en machthebbers voor het publiek verborgen willen houden.”
(Elsbeth Etty, column ‘Communicatie & Journalistiek’, NRC Handelsblad, 25 april 2006)
Mark Kranenburg over politici die de media niet durven te bekritiseren:
“Een politicus die langer mee wil, zal zich drie keer bedenken alvorens zich kritisch over de media uit te laten. Ruzie met de pers is iets wat maar weinig politici zich kunnen veroorloven,” (Mark Kranenburg, ‘Pers en Politiek: Wie manipuleert wie?’ NRC Handelsblad, 08-06-1996.)
Media-advocaat Stefan Kalff over de angst van journalisten voor kritiek:
“Als je redelijk onverdachte kritiek uit, stijgt meteen een gebrul op en valllen termen als persbreidel. Dat getuigt van een angst die ik verdacht vind.” (Frank van Zijl, ‘De krant is een kwajongen‘, de Volkskrant, 26-02-2005)
Otto Scholten, directeur van het Persinstituut en verantwoordelijk voor de nieuwsmonitor:
“De journalist kan zich niet langer doof houden voor een samenleving die steeds kritischer wordt over het functioneren van de media:.Verantwoording afleggen is een noodzaak geworden. Tot nu toe hebben de media daarbij als platform gediend. Nu zijn zij zelf aan de beurt.”
(Frank van Zijl, ‘De krant is een kwajongen‘, de Volkskrant, 26-02-2005)
Folkert Jensma, oud-hoofdredacteur NRC Handelsblad over mediakritiek en -debat:
“Voorlopig lijkt mij [de mogelijkheid om de journalistiek te controleren] toereikend. Er is nog voldoende ruimte voor verbetering en verfijning.: tussen de Raad voor de Journalistiek en de rechter in kort geding gaapt een gat, waar bijvoorbeeld verplichte bemiddeling in de vorm van een geschillencommissie uit komst zou kunnen bieden. Maar in grote lijnen zijn alle wapens voorhanden. Er is een heldere beroepsethiek: de stijlboeken en gedragscodes van dagbladtitels lijken sterk op elkaar. De transparantie bij gedrukte media wordt langzaam groter. [..]
Meestal is kritiek nuttige feedback waarmee de kwaliteit van de krant is gediend. Dus is een open houding en een publieke afhandeling gewenst.[..]
Redacties die geen verstandig antwoord kunnen formuleren op de legitieme vraag naar transparantie en verantwoording, zullen daarvan de consequenties op de vrije markt ervaren, zo vermoed ik. Verlies van vertrouwen dreigt, en dus van lezers.
(Forkert Jensma, Mediagedrag politici roept om debat’, NRC handelsblad 13-11-2003.)
Peter Vandermeersch, hoofdredacteur van De Standaard, over de zelfgenoegzaamheid van de Nederlandse ‘krantendino’s’:
“De redacties van Nederlandse kwaliteitskranten behoren tot de best bevolkte ter wereld. De journalisten tot de best betaalde van Europa. Ze zijn ok de conservatiefste bolwerken ter wereld waar journalistieke onafhankelijkheid veelal wordt geïnterpreteerd als ‘ik doe wat ik wil’, waar wordt geschermd met allerhande statuten en stichtingen en waar de lezer veelal de laatste zorg van de redacteuren is.”
(Peter Vandermeersch, ‘Krantendino’s, wordt wakker!‘, de Volkskrant 23-11-2005.)
Jacques Wallage, burgemeester van Groningen, over de rolverwisseling tussen politiek en journalistiek:
“Vroeger zag je in de media terug wat er in de politiek gebeurde. Tegenwoordig is dat vaak andersom. Dat brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee.”
(Rachida Azough en Jean-Pierre Geelen, ‘De media aan banden?‘, de Volkskrant, 05-05-2004)
John Lloyd, auteur van ‘What the media are doing to our politics’ ziet alleen de ‘civic society’ in staat om de macht van de media te beperken.
“Zijn de media in staat om de waarheid te vertellen? Aan die vraag gaat een andere voraf: waarom zouden ze?[..] De macht van de media is altijd tweekoppig. Het gaat om de macht van de vrije mening, van feiten, van een bron van ideeën. Om een macht die fundamenteel is voor de uitvoering van democratie. Aan de andere kant is het een macht op zich, de macht om te overtuigen, te straffen en te belonen, te vervormen, te liegen, te bedriegen. De media zeggen dat hun grootste nut voor de burger is dat zij de gevestigde macht ter verantwoording kunnen roepen. De media, met al hun aanzienlijke macht, moeten zelf ook ter verantwoording kunnen worden geroepen. Als dat niet gebeurt, zullen zij, net als bij andere machten het geval is, corrumperen, om te beginnen zichzelf.”
(John Lloydd, ‘Wie het verhaal bepaalt, behoeft controle’, de Volkskrant, 30-11-2004.)
“De media roepen de macht ter verantwoording, maar zijn zelf ook een deel van de macht geworden.”
Dit schrijft John Lloyd, redacteur van The Financial Times, die een boek publiceerde over de relatie tussen journalistiek en politiek.[..] Het wantrouwen en cynisme heeft die verhouding [tussen de media en de politieke wereld] “destructief gemaakt”, zei Lloyd gisteren in een gesprek met buitenlandse correspondenten in Londen. Het idee dat de politieke en economische machthebbers ter verantwoording geroepen kunnen worden via een botsing van meningen in de vrije pers, is – althans in het Verenigd Koninkrijk – al een paar eeuwen oud. Maar dat heeft intussen geleid tot een paradox: “vrije media zijn essentieel voor de democratie.
Maar het uitoefenen van die vrijheid kan de democratie ook beschadigen,”
zegt Lloyd. De houding dat politici geboren schurken zijn, heeft de instituten en praktijken aangetast van dezelfde democratie die de media hun eigen vrijheid en privileges geeft, betoogt hij. [..] Slordige [journalisten] die de grens tussen feit en commentaar gemakzuchtig oversteken, bewijzen hun vak en de maatschappij geen dienst.”
(Hans Steketee, ‘De relatie tussen media en politiek en media is destructief’, NRC Handelsblad, 09-07-2004.)
Het kabinet wil misbruik van ‘opiniemacht’ door de journalistiek als ‘potentieel politiek instrument” voorkomen:
“Burgers moeten gemakkelijker hun beklag kunnen doen over media. Dit schrijft staatssecretaris van der Laan (Cultuur) namens het kabinet in een brief aan de Tweede Kamer. Het kabinet reageert hiermee op adviezen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en de Raad voor Openbaar bestuur (ROB) Zij constateerden dat de sterke afhankelijkheid tussen politiek en media soms negatieve gevolgen heeft. Het kabinet onderschrijft het standpunt van e adviesorganen dat sommige trends in de berichtgeving zorgwekkend zijn. Voorbeelden daarvan zijn het ontstaan van mediahypes en een “toenemende oriëntatie van politieke verslaggevers op conflicten”. Het kabinet noemt laatste met name zorgelijk als voor burgers “onduidelijk wordt wanneer er gebeurtenissen worden weergegeven en wanneer sprake is van strategische interpretaties door journalisten.‘”
Het kabinet vindt het niet wenselijk dat de verschillende media gecontroleerd worden door ‘”een beperkt aantal handen”. Nu is het al zo dat de markten voor kabel, tv en kranten in handen zijn van drie grote spelers. Voorkomen moet worden dat misbruik kan worden gemaakt van dit “potentieel politieke instrument” dat door het kabinet wordt omschreven als “opiniemacht”. [..]
De Raad voor de Journalistiek wordt uitgebreid. Burgers kunnen hier hun beklag doen als zij vinden dat zij geschaad zijn door onzorgvuldig journalistiek handelen.”
(‘Toezicht op media versterkt’, NRC Handelsblad 13-07-2004.)
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) vindt dat de journalistiek zich niet kan onttrekken aan publieke verantwoording:
“[Hans Adriaansens, voorzitter van de RMO] zegt dat het hem en de zijnen vooral gaat om de verantwoordingsstructuur van de vrije pers. Wie controleert de controleur? Met enige verbazing heeft Hans Adriaansens de reacties uit de perswereld daarop beluisterd. In het kort kwamen die erop neer: Dat doen wij zelf wel. “Aardige paradox, eigenlijk,” zegt Adriaansens. “ook hoofdredacteuren van overwegend progressieve kranten gingen zich een houding aanmeten die ze ernstig hadden bekritiseerd als het was gegaan over, ik noem maar, medisch specialisten.” Waarom, vraagt Adriaansens zich af, zou de vrije pers een uitzondering moeten zijn? In de laatste tien, vijftien jaar is er bij vriojwel alle beroepsgroepen en in vrijwel alle domeinen een vorm ontstaan van publieke verantwoording. Als je de professionele vrijheid optimaal wenst te benutten, dan hoort daar ook het afleggen van verantwoording bij. Daar is geen enkele categorie van uitgezonderd.”
(Gerard van Westerloo, ‘Oorlog tussen pers en politiek’, M magazine, NRC Handelsblad, ongedateerd.)
Thijs Wöltgens over democratie:
“Democratie is het verhinderen dat heersers tirannen worden.” En: “Democratie is de heerschappij van het goed geïnformeerde volk”.
(Thijs Wöltgens, ‘Media moeten ook opvoeden’, Het Parool, 01-03-2004(?))
Herman Tjeenk Willink, vice-president van de Raad van State:
“Ook de pers kan worden beschouwd als een institutie, met het vrije woord als centrale waarde. Net als de staatkundige instituties staat de pers in dienst van de democratie. Hij informeert de burger en de staatkundige instituties, draagt bij aan opinievorming en voedt zo het politieke debat.”
(Rede ter gelegenheid van het 45-jarig bestaan van Nieuwspoort op 17 november 2007. Afgedrukt in de Volkskrant van 23-11-2007 onder de titel ‘Pers moet democratie dienen.’
Leerboek over de pers uit 1959 over kritiek in het algemeen belang:
“De persoon mag alleen aangevallen worden (en dan met alle egards die men aan elke medemens, ook de tegenstander, verschuldigd is) wanneer het algemeen belang dit werkelijk onverbiddelijk eist.”
(Wagemans, ‘Op zoek naar het nieuws’, 1959, Citaat ontleend aan: Huub Wijfjes, ‘Journalistiek in Nederland’, 2004, p.262.)
Kees Schuyt en Nobelprijswinnaar Amartya Sen over ‘government by discussion’ als voorloper en inhoudelijke kern van van democratie:
“Democratie is meer dan alleen maar naar de stembus gaan en je afgevaardigden kiezen. Deze formele formule dient ingebed te zijn in een levende praktijk van openbare beraadslaging, waarin waarden, ideeën,en standpunten in publieke discussies worden uitgewisseld en waarin de kans bestaat dat waarden en standpunten van elkaar worden overgenomen. ‘Government by discussion’ noemt Amartya Sen dit, besluitvorming na ernstige en serieuze discussie. Deze inhoudelijke kern van de democratie is de basis voor pluralisme en tolerantie in een samenleving.[..]
Vrije uitwisselingen van ideeën, openbare beraadslagingen en de bereidheid om van elkaar te leren zijn, waar ook ter wereld, belangrijker dan raciale vooroordelen of etnische vooringenomenheid.[..]
Democratie is een betere samenlevingsvorm, omdat het verkeerde besluiten van machthebbers op tijd kan corrigeren. Daarvoor is een vrije pers en een brede verspreiding van zo veel mogelijk dissidente geluiden een absolute voorwaarde in combinatie met een zo ernstig mogelijke publieke beraadslaging, waar alle standpunten gehoord en gewogen worden.”
(Kees Schuyt, column ‘Democratie en publieke beraadslaging’, de Volkskrant 19-11-2003.)
Prof. Egbert Dommering over de grenzen van publieke uitingen:
“Teksten mogen best onsmakelijk, onfatsoenlijk en schokkend zijn, vindt Egbert Dommering, hoogleraar informatierecht aan de Universiteit van Amsterdam. Uit vonnissen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg, dat de grenzen van vrijheid van meningsuiting in Europe bepaalt, blijkt dat veel mag. ‘Als het maar binnen de marge van het publieke debat valt,’ zegt Dommering. ‘De grens ligt bij het aanzetten tot fysiek geweld tegen personen.’
(Annieke Kranenberg, ‘Gevoel voor humor bij politici is ver te zoeken.‘, de Volkskrant 10-07-2004.)
“Veel van deze zogemaande columns vormen daarom een combinatie van twee kwaden: slechte journalistiek (beschuldigingen op basis van niet-geverifieerde feiten) en slechte satire (er valt niet om te lachen.) [..]
(Egbert Dommering, ‘Oudkerk en de media in tien vragen en antwoorden’, de Volkskrantm 05-02-2004.) Media doen niet anders dan het morele gehalte van de samenleving reflecteren en in een democratie is dat zelfs hun taak. Toch nemen zij steeds minder de hiervoor geformuleerde regels in achte. In die zin zijn zij de weg kwijt.”
(Egbert Dommering, ‘Oudkerk en de media in tien vragen en antwoorden’, de Volkskrantm 05-02-2004.)
Elsbeth Etty vindt dat het publieke debat best scherp en polemisch van toon mag zijn:
(‘Polemiek moet soms scherp zijn. Niet de columnist beperkt de vrijheid van anderen, maar de overheid.‘, NRC Handelsblad, 26-06-2007)
Jane B. Singer:
Jane Singer is een van Amerika’s eerste internetjournalisten. Zij was onlangs één van de sprekers op het congres van de internationale vereniging van nieuwsombudsmannen (ONO) van ombudsmannen en -vrouwen in Stockholm over de toekomst van de journalistiek en de rol van de ombudsman daarin.
Ombudsman Jan Kees Hulsbosch over ‘De vrijheid van meningsuiting van de lezer’:
[Over de twee moderatoren van Forum Online, discussierubriek van de Volkskrant:] “Zijn collega voegt eraan toe dat het redigeren zoals dat in de spelregels wordt vermeld, alleen inhoudt dat ze zinnen minder cryptisch maken en verder bijvoorbeeld onsmakelijke, suggestieve of racistische passages schrappen. Die willen ze per definitie niet toestaan, omdat de naam van de Volkskrant wordt verbonden aan wat uiteindelijk op internet komt te staan. Zou een liberaler beleid, met een grotere vrijheid voor de lezers, mogelijk zijn? De twee moderatoren denken van niet.
Discussiegroepen van andere kranten laten zien dat de uitwisseling van meningen dan al snel minder zakelijk wordt, terwijl er vaak op de man wordt gespeeld. De twee houden zich dus, kun je vaststellen, aan de betekenis in de jongste Van Dale van moderator (gespreks- of debatleider) en modereren (matigen, verzachten, beperken). […]
Ook andere lezers uit Amsterdam, Purmerend en Amstelveen [ondergetekende] menen dat de redactie hiermee hun vrijheid van meningsuiting ondermijnt. Dat is natuurlijk [! rvw] niet het geval. Het artikel in de Grondwet waarin die vrijheid is vastgelegd, verschaft niet iedere Nederlander automatisch toegang tot de pagina’s van een krant of welk ander medium dan ook. Lezers zijn niet de eigenaar van een krant, hoe zeer ze dat gevoel misschien wel hebben na jaren van vertrouwd gebruik.
Te allen tijde geldt dan ook dat de hoofdredacteur verantwoordelijk is voor wat er in zijn krant wordt gepubliceerd, of het nu werk van de redactie is, of een bijdrage van lezers op Forum oo een ingezonden brief. De naam van de lezer erbij vrijwaart de hoofdredacteur niet van eventuele juridische gevolgen.
Vandaar ook de spelregels, waaraan lezers zich binden als ze zich laten registreren als deelnemer aan Forum Online of als ze een ingezonden brief insturen.[…]
Natuurlijk kan ingrijpen van de redactie gemakkelijk worden uitgelegd als willekeur. Die indruk valt, zelfs bij de grootst mogelijke redactionele zorgvuldigheid, nooit helemaal weg te nemen. Wie zich niet in dat beleid kan vinden, rest eigenlijk geen andere keuze dan uit te wijken naar niet-gemodereere websites. Of zijn eigen krant of medium te beginnen.
(Jan Kees Hulsbosch, (destijds) Ombudsman van de Volkskrant, ‘De vrijheid van meningsuiting van de lezer’, de Volkskrant 12-08-2000.)
Lobbyisten en andere belangenbehartigers op de Forumpagina van de Volkskrant:
Behalve John Vinocur zijn dat figuren als Manfred Gerstenfeld van de Jerusalem Centre for Public Affairs (JCPA), een zekere ‘Spengler’ (waarvan zelfs de Forumredactie beweert niet te weten wie hij is) en niet te vergeten de buitengewoon actieve Paul Brill, columnist, verslaggever, recensent en (anonieme) commentaarschrijver van de Volkskrant. Zij vertonen een ‘groepsdenken, waardoor dubieuze veronderstellingen tot feiten konden uitgroeien’*) Door een ‘toenemende oriëntatie van politieke verslaggevers op conflicten’ wordt het voor lezers ‘onduidelijk wanneer er gebeurtenissen worden weergegeven en wanneer sprake is van strategische interpretaties door journalisten’. **)
Aangemoedigd door de behaalde successen Irak bedrijven deze havikken hun agitprop op de pagina’s van de Volkskrant om de geesten van de Nederlandse burgers te conditioneren voor de volgende preventieve oorlog, dit keer tegen Iran. Hiermee lijkt maar één belang te worden gediend en dat is dat van de discriminatoire, militairistische, landrovende, bezettende, onderdrukkende en mensenrechten schendende atoommacht Israël. Kijk, als men zoiets vindt, dan moet men dat ook gewoon hardop en zonder angst voor inmenging, censuur of intimidatie kunnen zeggen en schrijven. (Ik ontken overigens niet het uit wanhoop geboren bestaansrecht van Israël.)
(*) Jan Tromp, “VS vielen Irak aan op valse gronden”, de Volkskrant 10-07-2004.)
(**)’Toezicht op media versterkt‘, NRC Handelsblad 13-07-2004.)
Rob Wijnberg, filosoof en opinieredacteur van NRC Handelsblad:
“Een verbod op uitingen zou … een niet legitieme machtsgreep betekenen, simpelweg omdat het ‘niet toegestaan is om één perspectief als juist te bestempelen om een ander het zwijgen op te leggen. … Dat is gedachtebeheersing. … Kortom, achter ieder verbod schuilt een wil tot macht. [pag 97]”
“… het probleem is dat in het geval van ‘belediging’ of ‘kwetsing’ de consequenties niet vaststaan. Bij een moord of een diefstal zijn de consequenties concreet aantoonbaar. Maar beledigd of gekwetst zijn is niet meer dan een geestestoestand.. Dat maakt strafbaarstelling gevaarlijk: iemand hoeft dan slechts te beweren dat hij gekrenkt is om een ander het zwijgen te kunnen opleggen. [pag. 41]”
“Het politieke discours met politieke correctheid schoonvegen door onwelgevallige gedachten van het openbare debat te weren, is dan ook het paard achter de wagen spannen. Juist in de politieke arena, waar gedachten met gedachten worden bestreden, en argumenten tegenover argumenten worden geplaatst, zijn ‘bedreigende’ of ‘radicale’ ideeën het minst gevaarlijk. [pag 63]”
(Rob Wijnberg, boek ‘In Dubio‘, Prometheus NRC Handelsblad, 2008.)
Claude-Jean Bertrand en Thijs Jansen:
“In het anderen de maat nemen, zijn de Nederlandse media op hun best. Wie echter denkt dat de Nederlandse journalistiek zelf hecht aan heldere gedragscodes, komt bedrogen uit. … Het Nederlandse bedrijfsleven heeft de code-Tabaksblat, maar de journalistiek heeft code-angst. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid pleitte andermaal voor een ‘aanspreekbare journalistiek’, door versterking van de zelfregulering en het zoeken van de confrontatie met elkaar en met lezers, luisteraars en kijkers. In zijn jaarrede tot collega-hoofdredacteuren stelde Pieter Broertjes dat een dergelijk pleidooi ‘sinds jaar en dag’ wordt gesteund door het Genootschap van Hoofdredacteuren (Forum, 16 april).”
(Claude-Jean Bertrand en Thijs Jansen, ‘Zes manieren om de journalistiek ‘aanspreekbaar’ te maken’, Forumpagina, de Volkskrant, 26 april 2005)
Cees Schuyt:
“Juist omdat politici en andere machthebbers altijd zullen proberen het eigen beeld en de publieke beeldvorming naar eigen wensen in te kleuren en naar willekeur aan te passen, zijn onafhankelijke journalisten nodig die op zoek blijven naar de waarheid. Het wezen van de journalistiek is verificatie van feiten en beweringen. Hun loyaliteit ligt bij de burgers en niet bij politieke of andere organisaties. Daarom moeten ze onafhankelijk blijven van degenen over wie ze berichten en daarom behoren ze niet aan de politiek verantwoording af te leggen, maar aan de lezers en aan elkaar.
(Cees Schuyt, column ‘Journalistieke onafhankelijkheid’, de Volkskkrant, 08-09-2004)
Hans Wansink:
“tweede verwijt ging over het zelfreinigend vermogen van journalisten. Journalisten zijn geen verantwoording schuldig aan politici, maar wel aan hun lezers. De lezers, de luisteraars, en de kijkers moeten erop kunnen vertrouwen dat journalisten hun werk professioneel en naar eer en geweten doen.”|
(Hans Wansink, ‘De luis en de pels’(Haagse Berichten), de Volkskrant, 10-07-2007.)
Martin Sommer vindt journalistiek gezag nog belangrijker dan transparantie en verantwoording:
De poging tot ‘transparantie’ moet het antwoord zijn op de aanloeiende kritiek op de vaderlandse verslaggeving. Bij een handvol kritische rapporten van deftige adviesraden en commssies voegde zich onlangs onderkoning Tjeenk Willink in zijn jaarlijkse donderpreek namens de Raad van State. Op de dag van de persvrijheid verhieven ook minister Donner en burgemeester Cohen hun stem. Tussendoor moet Wouter Bos hebben gepleit voor ‘meer regulering van de ongebreidelde en ongecontroleerde macht van de media’. […] Elke samenleving krijgt de journalistiek die ze verdient. [..] Tegelijk kan het geen kwaad de vraag op te werpen welk journalistieke antwoord past bij de ‘ongekende samenleving’ (Van Gunsteren). [..] Transparantie is mooi, verantwoording nog mooier, journalistiek gezag is waar het op aan komt.”
(Martin Sommer, ‘Ook journalist verdwaalt in machtsnevel’, de Volkskkrant, 19-05-2004.)
Piet Hagen:
“jaar geleden was de wereld in de ban van de Iraakse massavernietigingswapens. Inmiddels weten we dat die dreiging niet op feiten was gebaseerd. [..] Zijn journalisten – ook van deze krant – te lichtgelovig geweest? De serieuze media in Amerika en Groot-Brittannië houden zich al maanden bezig met de vraag hoe de verhalen over die Iraakse massavernietigingswapens zo opgeklopt konden worden dat ze geloofwaardig leken. Faalden de inlichtingendiensten. Hebben politici selectief gebruik gemaakt van inlichtingen? Hebben ze de pers bewust misleid?”
(Opmerking: Opvallend genoeg vraagt Piet Hagen zich niet af of de pers bewust aan die misleiding heeft meegewerkt. Hagen citeerde Arie Elshout (adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant), die in zijn column van 09-02-2004 had geadviseerd om niet achterom te kijken maar ons op de toekomst moeten richten.
Neoconservatieve havikken als Paul Brill, John Vinocur, Manfred Gerstenfeld en ‘Spengler’ volgen Elshouts advies op en gebruiken de Volkskrant om het publiek te misleiden omtrent de (niet bestaande) Iraanse massavernietingswapens. )
Zie ook:
Deel 1: De Klacht
Deel 3: Paul Brill, Israël en Iran.
Op dit moment (26 aug 2008) is er een discussie gaande over onderstaande klacht bij de Raad voor de Journalistiek: De Volkskrant mag lezersreacties verwijderen.
( http://extra.volkskrant.nl/opinie/artikel/show/id/1266/De_Volkskrant_mag_lezersreacties_verwijderen )
Verbannen door de Volkskrant vanwege meningsuitingVerbannen door de Volkskrant vanwege meningsuiting
Een gedachte over “RvdJ: De Volkskrant mag ook rechtmatige reacties verwijderen. Deel 2: Pleidooi.”