De Commentaargroep schrijft vandaag (24 nov): ‘Het gebrek aan vertrouwen van de consument staat niet los van het wantrouwen in de politiek.’
Het enige wat burgers van ‘de politiek’ weten, is wat de journalistiek hierover via de media aan het publiek wil vertellen. De overheersende toon daarvan is smalend, denigrerend en soms ronduit kwetsend. Het eerste wat de politiek moet doen om weer enig publiek aanzien en vertrouwen te krijgen, is ophouden met zo onderdanig te doen tegen journalisten die hen voortdurend interrumperen, woorden in de mond proberen te leggen (‘Zoudt u ook kunnen zeggen dat ..?’), en hypes maken van iedere verspreking of onoplettendheid.
Het primaat van het politieke debat behoort aan de democratisch gelegitimeerde politiek, en niet alleen aan mensen die níet zijn gekozen, niemand vertegenwoordigen, namens niemand spreken, tegenover niemand verantwoording willen afleggen en zich boven alles en iedereen en ook boven iedere vorm van kritiek verheven voelen.
Bij gebrek aan weerwerk en tegenspraak heeft de journalistiek kunnen opschuiven van een secundaire positie van verslaggever naar de positie van belangrijkste politieke meningsvormer. Het stelsel van checks and balances is nog niet aan deze nieuwe situatie aangepast. Onze democratie is zodoende uit evenwicht geraakt en gaan haperen.
Dames en heren politici en bestuurders, verman u, en laat u zich alstublieft niet langer gebruiken als voetveeg en bron van vermaak dan wel smaad door iedere boodschrijver en praatjesmaker die u heeft ontboden.
Een citaat, ter onderbouwing van het voorgaande:
“De keuze voor een interpreterende aanpak gaf de journalisten een zeer dominante plaats in de campagneverslaggeving. De kijker hoorde en zag vooral presentatoren en verslaggevers op locatie praten, met zo nu en dan ter ondersteuning van hun betoog een korte uitspraak van een politicus. Soms kwamen de politici helemaal niet meer aan het woord. [..] De interpreterende aanpak had tot gevolg dat gedurende liefst 72 procent van de tijd journalisten aan het woord waren.”
(Journalistieke cultuur in Nederland, 2002, p. 312.)
Enkele leerzame citaten over ‘Trust’ (maatschappelijk vertrrouwen:
“[De VS] was in feite een maatschappij met een sterke geneigdheid tot spontane gemeenschapszin die een wijdverbreid sociaal vertrouwen kende en daardoor grote economische organisaties kon voortbrengen waarin mensen die geen familie van elkaar waren, gemakkelijk konden samenwerken voor gemeenschappelijke economische doelen.”
(Francis Fukuyama, ‘Welvaart’ (*), 1995, p. 325)
“De problemen zijn [..]: het kerngezin valt uiteen, instellingen ondervinden veel moeilijkheden bij het omgaan met de toenemende diversiteit, steden en buurten zieltogen, er ontstaat steeds meer sociaal isolement, wantrouwen en criminaliteit.”
(Ibid., p. 327)
Vertrouwen is inherent aan cultuur, en cultuur is inherent aan een groep. Toen Nederland in cultureel opzicht nog een vrij homogene samenleving vormde waarin scheidslijnen tussen bevolkingsgroepen nog werden overbrugd door wat zij gezamenlijk deelden, konden Nederlanders hun maatschappelijk vertrouwen ontlenen aan het nationale ‘groepsgevoel’. Die ‘morele saamhorigheid’ (ibid, p. 325) is echter opgeofferd aan een (overigens niet democratisch gelegitimeerd) maatschappelijk experiment onder de naam ‘multiculturele samenleving’. Hierbij werd iedere gedachte aan een gemeenschappelijke, gedeelde (en dus ‘dominante’) samenlevingscultuur als belevingskader voor een wij-gevoel op landelijk niveau afgewezen. En daarmee het fundament voor maatschappelijk vertrouwen en solidariteit.
(*) De oorspronkelijk titel van het lezenswaardige boek van Fukuyama was ‘Trust’. Dit had natuurlijk vertaald moeten worden als ‘Maatschappelijk vertrouwen’.
Journalisten vinden zichzelf veel te belangrijk. Dat blijkt uit de suggestieve vragen die ze stellen. Zelfs als ze niet van de materie op de hoogte zijn stellen ze een suggestieve vraag en geen informatieve. Absoluut dieptepunt zijn Barend, Van Dorp en Mulder. Bijv.: "Is Verdonk crimineel of niet? Ja of nee?"
@Albert
Ach, iedereen mag zichzelf belangrijk vinden. Mijn bezwaar richt zich tegen het feit dat de journalistiek zo weinig weerwerk en tegenspraak krijgt. Politici en bestuurders mógen c.q. dúrven het niet, burgers kúnnen het niet en journalisten dóen het niet, uit collegiale loyaliteit of uit angst te worden teruggepakt. Deze situatie is in democratisch opzicht onwenselijk.
Als een politicus of besturuder het waagt om een tegenvraag te stellen, zegt de interviewer mteeen: ‘Ík stel hier de vragen."
Tesje
testjehttp://www.volkskrant.nl